2 havo, week 13

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Expectations

• use your own name
• enter serious answers
• raise your hand if you have any questions

Today's lesson

• name game
• grammar quiz
• exercises
• time for questions

Remember the Grammar?

• much/many, (a) little / (a) few
• wederkerend voornaamwoord
• some/any
• present perfect
• past simple / past continuous

       What do you remember? You are going to answer some                   questions in a bit!

BUT FIRST

Bijvoeglijk naamwoorden

• adjectives

• They live in a beautiful house.
• Lisa is wearing a sleeveless shirt today.
• She wore a beautiful dress.
• Ben is an adorable baby.

Time for a game

• grab a piece of paper to use as a name card
• search the internet to find English adjectives (bijv. nw) starting with the same letter as your name
• write down a suiting adjective to go with your name

Adjectives + your names

He was walking the dog while I ... (to have) a bath.

1. had
2. had been having
3. was having
4. haved

Signaalwoorden voor de past simple

I don't have ... left.

1. something
2. anything

Anna has bought ... new books.

1. some
2. any

Dave ... (to have) an accident, so now he can't dance anymore.

1. has had
2. had had
3. had
4. have had

I ... (to be) at the shop since 4 o'clock.

1. am
2. had been
3. have been
4. have to be

Demi and I enjoyed ... last week at your party.

1. themselves
2. theirselves
3. ourself
4. ourselves

Most girls talk to ... at least occasionally.

1. themselves
2. theirselves
3. themself
4. theirself

They got ... complaints. (weinig)

1. much
2. many
3. little
4. few

How ... time is left? (veel)

1. much
2. many
3. little
4. few

''Ik ken de regels van de past simple en de past continuous (en het verschil hiertussen) en kan deze ook juist toepassen.''

😒🙁😐🙂😃

''Ik ken de regels van MUCH, MANY, (A) FEW en (A) LITTLE en weet wanneer ik welke vorm moet gebruiken.''

😒🙁😐🙂😃

''Ik kan de vormen van het wederkerend voornaamwoord juist toepassen in het Engels.''

😒🙁😐🙂😃

''Ik ken de regels van de present perfect en kan deze regels ook juist toepassen.''

😒🙁😐🙂😃

''Ik vond dit een leuke les en ik voel mij goed voorbereid op de toets over deze onderwerpen.''

😒🙁😐🙂😃

ZELFSTANDIG WERKEN SLIDES

Op de volgende slides zul je per grammaticadeel extra opdrachten en oefeningen vinden.

Maak eerst de grammatica-opdrachten die je moeilijk vindt!

Je mag overleggen met je buddy, maar doe dit wel zachtjes.

Kom je er niet uit?                 Stel je vraag dan aan mij!

Grammatica op kleur

         = past simple & past continuous

         = some/any

         = present perfect

         = wederkerend voornaamwoord

         = much/many, (a) little / (a) few

I ... (to walk) to school yesterday.

1. went walking
2. was walking
3. walked
4. walket

Benoem signaalwoorden van de past simple

I was watching TV when she ... (to come) in.

1. came
2. was coming
3. comed
4. commed

My mom was cooking while I ... (to do) my homework.

1. did
2. was doing
3. did do
4. were doing

Wanneer gebruik je 'some'?

1. bevestigende zin
2. ontkennende zin

Wanneer gebruik je 'some' in een vraagzin?

1. wanneer je een voorstel doet
2. altijd
3. wanneer je 'nee' als antwoord verwacht

You don't have ... chores left.

1. some
2. any

Do you want ... tea?

1. some
2. any

Wanneer gebruik je de present perfect?

1. begonnen in het verleden en helemaal afgelopen
2. begonnen in het verleden maar nog bezig of je ziet nog resultaat
3. gaat gebeuren in de toekomst
4. is al begonnen en gaat nog verder in de toekomst

Wat is het ezelsbruggetje voor de present perfect?

1. FIJNE JAS
2. FIJNE WAS
3. FYNE DAS
4. FYNE JAS

I ... (to lose) my keys, now I can't enter my home.

1. had lost
2. lost
3. have lost
4. had to lose

We ... (to live) here since 2019.

1. live
2. lived
3. have lived
4. has lived

David is mad at ... .

1. herself
2. himself
3. theirself
4. hisself

Lucas and I amused ... last year at the conference.

1. themselves
2. theirselves
3. ourself
4. ourselves

Most boys ask ... what they have to do to their hair.

1. himselves
2. themselves
3. theirselves
4. hisselves

Wanneer gebruik je MANY?

1. bij telbare woorden
2. bij ontelbare woorden

He gave me a lot of inspiration.

many inspiration / much inspiration ?

1. many inspiration
2. much inspiration

MUCH/MANY vertalen beide naar:

1. weinig
2. veel
3. ontelbaar veel
4. bar weinig

A LITTLE betekent:

1. een beetje
2. een paar