This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
§4.1 Van handwerk naar machine
Slide 1 - Slide
Huiswerk
Schrijf op in je agenda
Maken opdracht 4 t/m 15 van §4.1
Slide 2 - Slide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen:
- Wat de industrialisatie inhoudt
- Wat de belangrijkste oorzaken zijn van de industriële revolutie
- Waarom we spreken van een industriële revolutie
- Wat de Romantiek inhoudt
Slide 3 - Slide
Waar denk je aan bij industrie?
Slide 4 - Mind map
Steden
De meeste mensen woonden
Reizen gebeurde
De meeste mensen werkten
waren
[..............................]
werden
[..............................]
op het
[..............................]
in een
[..............................]
meestal
[..............................]
meer met de
[..............................]
in de [..............................]
in de
[..............................]
In 1800
In 1900
Plaats de woorden op de juiste plek in de tabel.
Denk logisch na.
klein
groot
platteland
stad
te voet
trein
landbouw
fabriek
Slide 5 - Drag question
Filmpje
Huisnijverheid
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Video
Van handwerk naar machine
Tot 1800 wordt bijna alles met huisnijverheid gemaakt
Vanaf 1800 wordt steeds meer in fabrieken gemaakt
Dit noemen we ook wel industrialisatie
Voorbeeld voor 1800
Aan het spinnewiel
Voorbeeld na 1800
Aan de machine
Slide 8 - Slide
Huisnijverheid verdwijnt
Rond 1700 gaat men katoenen kleding dragen
De huisnijverheid houdt de vraag naar kleding niet meer bij
Daarom worden nieuwe machines uitgevonden
Deze machines worden uiteindelijk in fabrieken geplaatst
Spinning Jenny
Slide 9 - Slide
Filmpje
Nieuwe uitvindingen
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
04:21
Noem een nadeel van het gebruiken van een waterrad
Slide 12 - Open question
Oorzaken industrialisatie
Mijnbouw
In Groot-Brittannië zijn grote voorraden steenkool en ijzererts. De brandstof voor de machines en de grondstoffen zijn dus goedkoop.
Arbeidskrachten
Door de verbeteringen in de landbouw raken veel mensen daar werkloos. Daarom zoeken zij werk in de industrie en nemen zij genoegen met een laag loon.
Bevolkingsgroei
In de 18de eeuw verbetert de landbouw. Dit zorgt voor meer voedsel en hierdoor neemt de bevolking toe. Deze mensen hebben kleding nodig.
Goedkoper
Men vindt steeds meer machines uit. Hierdoor wordt bijna alles goedkoper. Daardoor stijgt de vraag en komen er weer meer fabrieken.
Grondstoffen
Europa heeft koloniën waar goedkope grondstoffen vandaan gehaald kunnen worden.
Slide 13 - Slide
Gevolgen industrialisatie
Verstedelijking
Steeds meer mensen gaan in steden wonen, want daar is werk te vinden.
Industriële samenleving
Groot-Brittannië verandert van een agrarisch-stedelijke samenleving in een industriële samenleving. De meeste mensen werken dus in fabrieken en huisnijverheid maakt plaats voor massaproductie.
Transport
Er komen nieuwe en snellere vormen van transport, met daarbij de juiste infrastructuur. Met name kanalen en spoorwegen worden belangrijk.
Vervuiling
De fabrieken produceren veel afval en luchtvervuiling. Dit leidt tot opwarming van de aarde en milieuvervuiling
Slide 14 - Slide
Lees bron 6. Welk gevolg van de industriële revolutie komt niet in de bron terug?
A
Er ontstaat een industriële samenleving
B
Er komen nieuwe transportmogelijkheden
C
Er komt verstedelijking
D
Er is milieuvervuiling
Slide 15 - Quiz
Lees bron 6. Welke zin vat de boodschap van de schrijver het beste samen?
A
Arbeiders moeten in vuiligheid werken, maar worden wel steenrijk
B
Fabrieken brengen de wereld heel veel goeds, maar zijn wel heel vervuilend
C
Het is niet terecht dat de fabriekseigenaren zoveel geld verdienen
D
Industriële bedrijvigheid vind je vooral bij vieze poelen en rivieren
Slide 16 - Quiz
Aan de slag
Wat Maak opdracht 4 t/m 15 van §4.1
Hoe Gebruik pagina 19 t/m 22, lees goed
Doel Je snap hoe de industrialisatie verloopt
Hulp Werk samen, stel vragen aan de docent
Tijd 20 min
Klaar? Kijk de opdrachten na, maak de intro van §4.2, maak een begrippenlijst
Slide 17 - Slide
Resumé
Pak je schrift
Schrijf voor jezelf op (of bedenk 4 vragen over) wat we deze les besproken hebben