wk 10: les 3 - 20 Koppelwerkwoord en naamwoordelijk gezegde

Vrijdag 8 maart - 2HAT1
  • 10 minuten stillezen
  • Terugblik: huiswerkopdrachten bespreken (opdr. 5, 6, 8 blz. 84)
  • Aan de slag!














timer
10:00
1 / 50
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Vrijdag 8 maart - 2HAT1
  • 10 minuten stillezen
  • Terugblik: huiswerkopdrachten bespreken (opdr. 5, 6, 8 blz. 84)
  • Aan de slag!














timer
10:00

Slide 1 - Slide

Deze les ga je...
...leren wat een koppelwerkwoord is.
...leren hoe je een naamwoordelijk gezegde herkent.

Slide 2 - Slide

De volgorde van ontleden en de vraag die je erbij stelt:

 1. PV             Tijdproef, getalproef (vraagproef)

2. Verdeel de zin in zinsdelen
                      
3a. WWG     Alle werkwoorden in een zin (pv + inf/vdw/te + inf)
3b. NWG    Alle werkwoorden (minstens één koppelwerkwoord) + het naamwoordelijk deel

4. OND        Vraag O: WIE of WAT + PV + andere werkwoorden?

5. LV              Vraag LV: WAT of WIE + PV + O + andere werkwoorden?
                       ! Als je te maken hebt met een NWG, heb je NOOIT een LV !

6. MV            Vraag: AAN WIE of VOOR WIE + PV + O + LV + andere werkwoorden?

7. BWB         Geeft antwoord op: Waar? Wanneer? Hoe laat? Hoe vaak? Waarom? Waardoor? Waarmee?                                   Waaruit? Met wie? Door wie? Hoe? Hoeveel? De woordjes: wel, niet, nog, ook en toch zijn altijd                               BWB. Als je PV t/m MV goed hebt ontleed, zijn je overgebleven zinsdelen (meestal) BWB.

Slide 3 - Slide

Aan de slag!
Opdracht: maak steeds 2 keuzes:
  • Het onderwerp is iets of doet iets
  • Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde

Voorbeeldzin: Lisa pakt haar rugzak. 

  • Lisa doet iets of Lisa is iets?
  • pakt = naamwoordelijk gezegde of pakt = werkwoordelijk gezegde?



Slide 4 - Slide

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

1. Lisa stopt haar huiswerk in haar tas.
A
Lisa is iets
B
Lisa doet iets
C
stopt = nwgez
D
stopt = wwgez

Slide 5 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

2. Lisa moet in de auto stappen.
A
Lisa is iets
B
Lisa doet iets
C
moet stappen = nwgez
D
moet stappen = wwgez

Slide 6 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

3. Papa start de motor.
A
papa is iets
B
papa doet iets
C
wwgez
D
nwgez

Slide 7 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

4. Lisa is Jimmy aan het uitzwaaien.
A
Lisa doet iets
B
Lisa is iets
C
is aan het uitzwaaien = nwgez
D
is aan het uitzwaaien = wwgez

Slide 8 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

5. Jimmy blijft altijd Lisa's beste vriend.
A
Jimmy doet iets
B
Jimmy is iets
C
blijft Lisa's beste vriend = nwgez
D
blijft Lisa's beste vriend = wwgez

Slide 9 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

6. Ze rijden de straat uit.
A
ze doen iets
B
ze zijn iets
C
rijden uit = nwgez
D
rijden uit = wwgez

Slide 10 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

7. De straat blijkt overvol met auto's.
A
de straat is iets
B
de straat doet iets
C
blijkt overvol met auto's = nwgez
D
blijkt overvol met auto's = wwgez

Slide 11 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

8. Lisa zit al een tijdje in de auto.
A
Lisa doet iets
B
Lisa is iets
C
zit = nwgez
D
zit = wwgez

Slide 12 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

9. Maar dat vindt Lisa niet erg.
A
Lisa doet iets
B
Lisa is iets
C
vindt = nwgez
D
vindt = wwgez

Slide 13 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

10. Mama heeft snoepjes meegenomen.
A
Mama doet iets
B
Mama is iets
C
heeft meegenomen = wwgez
D
heeft meegenomen = nwgez

Slide 14 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

11. De snoepjes waren lekker.
A
De snoepjes doen iets
B
De snoepjes zijn iets
C
waren lekker = wwgez
D
waren lekker = nwgez

Slide 15 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

12. Mama heeft ook de radio aangezet.
A
Mama is iets
B
Mama doet iets
C
heeft aangezet = nwgez
D
heeft aangezet = wwgez

Slide 16 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

13. Lisa en haar broer zingen mee.
A
Lisa en haar broer zijn iets
B
Lisa en haar broer doen iets
C
zingen mee = wwgez
D
zingen mee = nwgez

Slide 17 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

14. Al jaren zit onze school in een gebouw aan de Havenstraat.
A
onze school doet iets
B
onze school is iets
C
zit = wwgez
D
zit = nwgez

Slide 18 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

15. Het gebouw schijnt lek en beschimmeld te zijn.
A
het gebouw is iets
B
het gebouw doet iets
C
schijnt lek en beschimmeld te zijn = nwgez
D
schijnt lek en beschimmeld te zijn = wwgez

Slide 19 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

16. Het stinkt.
A
het doet iets
B
het is iets
C
stinkt = wwgez
D
stinkt = nwgez

Slide 20 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

17. Het is er koud en nat.
A
het doet iets
B
het is iets
C
is koud en nat = nwgez
D
is koud en nat = wwgez

Slide 21 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

18. De leerlingen willen een ander schoolgebouw.
A
de leerlingen doen iets
B
de leerlingen zijn iets
C
willen = nwgez
D
willen = wwgez

Slide 22 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

19. Na de zomer sloopt de school het gebouw.
A
de school doet iets
B
de school is iets
C
sloopt = nwgez
D
sloopt = wwgez

Slide 23 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

20. De gemeente heeft wel een andere locatie aangewezen.

A
de gemeente doet iets
B
de gemeente is iets
C
heeft aangewezen = nwgez
D
heeft aangewezen = wwgez

Slide 24 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

21. Ook dat gebouw is volgens de school niet goed.


A
dat gebouw is iets
B
dat gebouw doet iets
C
is niet goed = wwgez
D
is niet goed = nwgez

Slide 25 - Quiz

Maak 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets?
Nwgez of wwgez?

22. Een oplossing voor dit probleem lijkt erg gewenst.

A
een oplossing is iets
B
een oplossing doet iets
C
lijkt erg gewenst = nwgez
D
lijkt erg gewenst = wwgez

Slide 26 - Quiz

Aan de slag!
Ga verder met de opdrachten op slide 40.

Opdracht:
Bepaal van de volgende zinnen of deze een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde hebben. 
Nu zonder tussenstap (doet het onderwerp iets of is het onderwerp iets?)

Maak de hele les af. 

Slide 27 - Slide

Nwgez of wwgez?

1A. Mijn broertje is een heerlijke appeltaart aan het bakken.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 28 - Quiz

Benoem het gezegde.

1B. Mijn broertje is een heerlijke appeltaart aan het bakken.

Slide 29 - Open question

Nwgez of wwgez?

2A. Volgende week gaan we hardlopen in het park.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 30 - Quiz

Benoem het gezegde.

2B. Volgende week gaan we hardlopen in het park.

Slide 31 - Open question

Nwgez of wwgez?

3A. De nieuwe leraar muziek schijnt heel aardig te zijn.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 32 - Quiz

Benoem het gezegde.

3B. De nieuwe leraar muziek schijnt heel aardig te zijn.

Slide 33 - Open question

Nwgez of wwgez?

4A. Mijn oom is sinds gisteren arts geworden.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 34 - Quiz

Benoem het gezegde.

4B. Mijn oom is sinds gisteren arts geworden.

Slide 35 - Open question

Nwgez of wwgez?

5A. Hij leert altijd heel goed voor zijn proefwerk.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 36 - Quiz

Benoem het gezegde.

5B. Hij leert altijd heel goed voor zijn proefwerk.

Slide 37 - Open question

Nwgez of wwgez?

6A. Zullen we vandaag gaan fietsen?
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 38 - Quiz

Benoem het gezegde.

6B. Zullen we vandaag gaan fietsen?

Slide 39 - Open question

Tot slot

Een aantal vragen om te checken of je de leerdoelen hebt behaald.

Beantwoord de vragen op de volgende slides. 
Hiermee rond je deze les af. 

Slide 40 - Slide

Tot slot:

1. Ik kan het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen.
A
Ja
B
Nee

Slide 41 - Quiz

Tot slot:

2. Ik kan het naamwoordelijk gezegde in een zin benoemen.
A
Ja
B
Nee

Slide 42 - Quiz

Tot slot:

3. Ik ken de koppelwerkwoorden.
A
Ja
B
Nee

Slide 43 - Quiz

Tot slot:

4. Ik weet wat een persoonsvorm is.
A
Ja
B
Nee

Slide 44 - Quiz

Benoem het woord tussen de haakjes.
1. Het kind (bleef) lastig.
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 45 - Quiz

Benoem het woord tussen de haakjes.
2. De piano (lijkt) me vals.
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 46 - Quiz

Benoem het woord tussen de haakjes.
3. Dat (komt) ervan.
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 47 - Quiz

Benoem het woord tussen de haakjes.
4. De rector (schijnt) jarig te zijn.
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 48 - Quiz

Benoem het woord tussen de haakjes.
5. Hoe (weet) u dat?
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord

Slide 49 - Quiz

Klaar?
Extra oefenen op www.cambiumned.nl/zinsdelen/gezegde

of werken aan leesclub van Litlab.

Slide 50 - Slide