...leren hoe je een naamwoordelijk gezegde herkent.
Slide 2 - Slide
De volgorde van ontleden en de vraag die je erbij stelt:
1. PV Tijdproef, getalproef (vraagproef)
2. Verdeel de zin in zinsdelen
3a. WWG Alle werkwoorden in een zin (pv + inf/vdw/te + inf) 3b. NWG Alle werkwoorden (minstens één koppelwerkwoord) + het naamwoordelijk deel
4. OND Vraag O: WIE of WAT + PV + andere werkwoorden?
5. LV Vraag LV: WAT of WIE + PV + O + andere werkwoorden? ! Als je te maken hebt met een NWG, heb je NOOIT een LV !
6. MV Vraag: AAN WIE of VOOR WIE + PV + O + LV + andere werkwoorden?
7. BWB Geeft antwoord op: Waar? Wanneer? Hoe laat? Hoe vaak? Waarom? Waardoor? Waarmee? Waaruit? Met wie? Door wie? Hoe? Hoeveel? De woordjes: wel, niet, nog, ook en toch zijn altijd BWB. Als je PV t/m MV goed hebt ontleed, zijn je overgebleven zinsdelen (meestal) BWB.
Slide 3 - Slide
Aan de slag!
Opdracht: maak steeds 2 keuzes:
Het onderwerp is iets of doet iets
Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde
Voorbeeldzin: Lisa pakt haar rugzak.
Lisa doet ietsof Lisa is iets?
pakt = naamwoordelijk gezegde of pakt = werkwoordelijk gezegde?
Slide 4 - Slide
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
1. Lisa stopt haar huiswerk in haar tas.
A
Lisa is iets
B
Lisa doet iets
C
stopt = nwgez
D
stopt = wwgez
Slide 5 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
2. Lisa moet in de auto stappen.
A
Lisa is iets
B
Lisa doet iets
C
moet stappen = nwgez
D
moet stappen = wwgez
Slide 6 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
3. Papa start de motor.
A
papa is iets
B
papa doet iets
C
wwgez
D
nwgez
Slide 7 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
4. Lisa is Jimmy aan het uitzwaaien.
A
Lisa doet iets
B
Lisa is iets
C
is aan het uitzwaaien = nwgez
D
is aan het uitzwaaien = wwgez
Slide 8 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
5. Jimmy blijft altijd Lisa's beste vriend.
A
Jimmy doet iets
B
Jimmy is iets
C
blijft Lisa's beste vriend = nwgez
D
blijft Lisa's beste vriend = wwgez
Slide 9 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
6. Ze rijden de straat uit.
A
ze doen iets
B
ze zijn iets
C
rijden uit = nwgez
D
rijden uit = wwgez
Slide 10 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
7. De straat blijkt overvol met auto's.
A
de straat is iets
B
de straat doet iets
C
blijkt overvol met auto's = nwgez
D
blijkt overvol met auto's = wwgez
Slide 11 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
8. Lisa zit al een tijdje in de auto.
A
Lisa doet iets
B
Lisa is iets
C
zit = nwgez
D
zit = wwgez
Slide 12 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
9. Maar dat vindt Lisa niet erg.
A
Lisa doet iets
B
Lisa is iets
C
vindt = nwgez
D
vindt = wwgez
Slide 13 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
10. Mama heeft snoepjes meegenomen.
A
Mama doet iets
B
Mama is iets
C
heeft meegenomen = wwgez
D
heeft meegenomen = nwgez
Slide 14 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
11. De snoepjes waren lekker.
A
De snoepjes doen iets
B
De snoepjes zijn iets
C
waren lekker = wwgez
D
waren lekker = nwgez
Slide 15 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
12. Mama heeft ook de radio aangezet.
A
Mama is iets
B
Mama doet iets
C
heeft aangezet = nwgez
D
heeft aangezet = wwgez
Slide 16 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
13. Lisa en haar broer zingen mee.
A
Lisa en haar broer zijn iets
B
Lisa en haar broer doen iets
C
zingen mee = wwgez
D
zingen mee = nwgez
Slide 17 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
14. Al jaren zit onze school in een gebouw aan de Havenstraat.
A
onze school doet iets
B
onze school is iets
C
zit = wwgez
D
zit = nwgez
Slide 18 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
15. Het gebouw schijnt lek en beschimmeld te zijn.
A
het gebouw is iets
B
het gebouw doet iets
C
schijnt lek en beschimmeld te zijn = nwgez
D
schijnt lek en beschimmeld te zijn = wwgez
Slide 19 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
16. Het stinkt.
A
het doet iets
B
het is iets
C
stinkt = wwgez
D
stinkt = nwgez
Slide 20 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
17. Het is er koud en nat.
A
het doet iets
B
het is iets
C
is koud en nat = nwgez
D
is koud en nat = wwgez
Slide 21 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
18. De leerlingen willen een ander schoolgebouw.
A
de leerlingen doen iets
B
de leerlingen zijn iets
C
willen = nwgez
D
willen = wwgez
Slide 22 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
19. Na de zomer sloopt de school het gebouw.
A
de school doet iets
B
de school is iets
C
sloopt = nwgez
D
sloopt = wwgez
Slide 23 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
20. De gemeente heeft wel een andere locatie aangewezen.
A
de gemeente doet iets
B
de gemeente is iets
C
heeft aangewezen = nwgez
D
heeft aangewezen = wwgez
Slide 24 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
21. Ook dat gebouw is volgens de school niet goed.
A
dat gebouw is iets
B
dat gebouw doet iets
C
is niet goed = wwgez
D
is niet goed = nwgez
Slide 25 - Quiz
Maak 2 keuzes: Het onderwerp is iets of doet iets? Nwgez of wwgez?
22. Een oplossing voor dit probleem lijkt erg gewenst.
A
een oplossing is iets
B
een oplossing doet iets
C
lijkt erg gewenst = nwgez
D
lijkt erg gewenst = wwgez
Slide 26 - Quiz
Aan de slag!
Ga verder met de opdrachten op slide 40.
Opdracht:
Bepaal van de volgende zinnen of deze een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde hebben.
Nu zonder tussenstap (doet het onderwerp iets of is het onderwerp iets?).
Maak de hele les af.
Slide 27 - Slide
Nwgez of wwgez?
1A. Mijn broertje is een heerlijke appeltaart aan het bakken.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 28 - Quiz
Benoem het gezegde.
1B. Mijn broertje is een heerlijke appeltaart aan het bakken.
Slide 29 - Open question
Nwgez of wwgez?
2A. Volgende week gaan we hardlopen in het park.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 30 - Quiz
Benoem het gezegde.
2B. Volgende week gaan we hardlopen in het park.
Slide 31 - Open question
Nwgez of wwgez?
3A. De nieuwe leraar muziek schijnt heel aardig te zijn.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 32 - Quiz
Benoem het gezegde.
3B. De nieuwe leraar muziek schijnt heel aardig te zijn.
Slide 33 - Open question
Nwgez of wwgez?
4A. Mijn oom is sinds gisteren arts geworden.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 34 - Quiz
Benoem het gezegde.
4B. Mijn oom is sinds gisteren arts geworden.
Slide 35 - Open question
Nwgez of wwgez?
5A. Hij leert altijd heel goed voor zijn proefwerk.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 36 - Quiz
Benoem het gezegde.
5B. Hij leert altijd heel goed voor zijn proefwerk.
Slide 37 - Open question
Nwgez of wwgez?
6A. Zullen we vandaag gaan fietsen?
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 38 - Quiz
Benoem het gezegde.
6B. Zullen we vandaag gaan fietsen?
Slide 39 - Open question
Tot slot
Een aantal vragen om te checken of je de leerdoelen hebt behaald.
Beantwoord de vragen op de volgende slides.
Hiermee rond je deze les af.
Slide 40 - Slide
Tot slot:
1. Ik kan het werkwoordelijk gezegde in een zin benoemen.
A
Ja
B
Nee
Slide 41 - Quiz
Tot slot:
2. Ik kan het naamwoordelijk gezegde in een zin benoemen.
A
Ja
B
Nee
Slide 42 - Quiz
Tot slot:
3. Ik ken de koppelwerkwoorden.
A
Ja
B
Nee
Slide 43 - Quiz
Tot slot:
4. Ik weet wat een persoonsvorm is.
A
Ja
B
Nee
Slide 44 - Quiz
Benoem het woord tussen de haakjes. 1. Het kind (bleef) lastig.
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
Slide 45 - Quiz
Benoem het woord tussen de haakjes. 2. De piano (lijkt) me vals.
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
Slide 46 - Quiz
Benoem het woord tussen de haakjes. 3. Dat (komt) ervan.
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
Slide 47 - Quiz
Benoem het woord tussen de haakjes. 4. De rector (schijnt) jarig te zijn.
A
zelfstandig werkwoord
B
koppelwerkwoord
C
hulpwerkwoord
Slide 48 - Quiz
Benoem het woord tussen de haakjes. 5. Hoe (weet) u dat?