Enkelvoudige en samengestelde zinnen (hoofd- en bijzinnen)

Zinnen



Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Hoofd- en bijzin
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Zinnen



Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Hoofd- en bijzin

Slide 1 - Slide

Grammatica en spelling 3F
Planning: 
  • Peridodeplanning
  • Enkelvoudige en samengestelde zinnen
  • Hoofd- en bijzinnen
  • Het werkwoord 'willen'

Slide 2 - Slide

Planning periode 5

Slide 3 - Slide

          THEORIE


Slide 4 - Slide

Persoonsvorm
Tijdsproef: Verander de zin van tijd
Hij loopt vandaag naar school - Hij liep vandaag naar school

Getalsproef: Verander in de zin meervoud/enkelvoud
Hij loopt vandaag naar school - Wij lopen vandaag naar school

Zin vragend maken: Verander de zin in een vraagzin
Hij loopt vandaag naar school - Loopt hij vandaag naar school?

Slide 5 - Slide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
Voorbeeld:
In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.




Hoe kun je het onderwerp vinden?                    Wie/wat + gezegde

Slide 6 - Slide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm
Voorbeeld: In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.

Samengestelde zin: een zin met meerdere persoonsvormen
Voorbeeld: In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante.



Slide 7 - Slide

Enkelvoudige en samengestelde zinnen
Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvormen. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:
  • In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante.
  • In de vakantie gingen wij altijd naar Spanje, want daar woonde mijn tante.

Slide 8 - Slide

          VRAGEN

Kijk naar de volgende zinnen. Is het een enkelvoudige of samengestelde zin? 

Slide 9 - Slide

Wilma ging naar huis omdat ze moe was.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 10 - Quiz

De winkel op de hoek van de Hoogstraat is gisteren geopend.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 11 - Quiz

Wil je die tas met boeken op tafel neerzetten?
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 12 - Quiz

Het meisje verwacht dat ze van de slager een stukje worst krijgt.
A
Enkelvoudige zin
B
Samengestelde zin

Slide 13 - Quiz

          THEORIE


Slide 14 - Slide

Hoofd- en bijzinnen
Bij samengestelde zinnen kun je onderscheid maken in verschillende soorten zinnen.

  • Hoofdzin - hoofdzin
  • Hoofdzin - bijzin
  • Bijzin - hoofdzin
  

Slide 15 - Slide

Hoofd- en bijzinnen
Hoofdzin: 
  1. Het onderwerp en de persoonsvorm staan naast elkaar. 
  2. Er kunnen geen andere zinsdelen tussen staan. (NIET)
  3. De persoonsvorm staat in de hoofdzin vooraan (op de 1e of 2e plaats).

In de vakantie | gaan | wij | altijd | naar Spanje.

Slide 16 - Slide

Hoofd- en bijzinnen
Voorbeeld: 
  • In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante. 
  • In de vakantie gaan (niet) wij altijd naar Spanje, want daar woont (niet) mijn tante.


Het kan bij beide zinnen niet. Er zijn in deze zin dus twee hoofdzinnen.

Slide 17 - Slide

Hoofd- en bijzinnen
In de vorige zin stonden dus twee hoofdzinnen. Er zit dus niet altijd een bijzin in een samengestelde zin. 
In de volgende zin staat een hoofdzin en een bijzin: 


Wij | gaan | ieder jaar | naar Spanje, omdat | mijn tante | daar | woont.

Slide 18 - Slide

Hoofd- en bijzinnen
  • Omdat mijn tante in Spanje woont, gaan wij daar ieder jaar naartoe. 
  • Omdat mijn tante in Spanje woont, gaan (niet) wij daar ieder jaar naartoe. 
In het eerste deel staat een zinsdeel tussen persoonsvorm en onderwerp. Dat is dus een bijzin. 
In het tweede deel kan er niks tussen persoonsvorm en onderwerp, dus is het een hoofdzin. 

Slide 19 - Slide

Hoofd- en bijzinnen

Zo herken je hoofdzinnen en bijzinnen: 
  • Als er tussen persoonsvorm en onderwerp een woord (bijvoorbeeld 'niet') kán staan, dan is dat een bijzin. 
  • In een bijzin staat de persoonsvorm vaak achteraan.
  • Kan dit niet, dan is het een hoofdzin. 

Slide 20 - Slide

          VRAGEN

Kijk naar de volgende samengestelde zinnen. Geef aan uit welke zinnen de zin bestaat. 

Slide 21 - Slide

Sabine had een gezicht getrokken alsof ze iets vies proefde.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 22 - Quiz

We gaan met de klas naar Parijs en we zullen daar een week blijven.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 23 - Quiz

Als we in Parijs zijn, wil ik graag wat kledingwinkels bezoeken.
A
Hoofdzin-hoofdzin
B
Hoofdzin-bijzin
C
Bijzin-hoofdzin

Slide 24 - Quiz

          THEORIE


Slide 25 - Slide

WILLEN
Het werkwoord 'willen' wordt apart behandeld. Waarom? Het werkwoord willen is onregelmatig. 

Bij de meeste werkwoorden krijgt de vorm van de tegenwoordige tijd voor de derde persoon enkelvoud de uitgang -t: hij loopt, ze helpt, het gaat, men ziet.  
Bij 'willen' niet en dat gaat vaak mis.

Slide 26 - Slide

WILLEN

Ik wil
Jij, je, u wilt
Hij, zij, het wil

Slide 27 - Slide

          VRAGEN

Kijk naar het werkwoord 'willen', is het goed of fout geschreven?

Slide 28 - Slide

Ik wil piano kunnen spelen.
A
Fout
B
Goed

Slide 29 - Quiz

Henk wilt graag piano kunnen spelen.
A
Fout
B
Goed

Slide 30 - Quiz

Wilt u piano kunnen spelen?
A
Fout
B
Goed

Slide 31 - Quiz

Zij wilde met elkaar gitaar spelen en hij wilt dat begeleiden op de piano.
A
Fout
B
Goed

Slide 32 - Quiz

Aan de slag
Maken:
Oefenboekje in de bijlage van de 
TEAMS-opdracht

Slide 33 - Slide