Herhaling grammatica K2

Herhaling grammatica en woorden K2
1 / 31
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Herhaling grammatica en woorden K2

Slide 1 - Slide

check woordenschat

Slide 2 - Slide

der Arm
der Mund
der Nase
der Körper
der Hals
der Bauch

Slide 3 - Drag question

de hooi-
koorts
de verkoud-
heid
de spier- 
pijn
de ziekte
de pijn
de koorts
die Krank-heit
die Schmerzen
der Muskel-kater
die Erkältung
das Fieber
der Heu-schnupfen

Slide 4 - Drag question

Grammatik K2 

Doel: Je kunt het persoonlijk voornaamwoord in 3e en 4e naamval gebruiken (na ontleden).

Slide 5 - Slide

Nominativ - 1e naamval 
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij m.v.
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie m.v.

Slide 6 - Drag question

van Nominativ (1e naamval) naar Akkusativ (4e naamval)
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
euch
mich
dich
ihn/sie/es
uns
sie/Sie

Slide 7 - Drag question

Dativ - 3e naamval 
mij
jou
hem
jullie
haar
ons
het
hen
u
mir
uns
ihm
ihm
ihr
dir
euch
ihnen
Ihnen

Slide 8 - Drag question

welke naamval wanneer?
onderwerp > 1e naamval > Nominativ
meewerkend voorwerp > 3e naamval > Dativ
lijdend voorwerp > 4e naamval > Akkusativ

Slide 9 - Slide

Op welke volgorde ontleed je een zin?
1
2
3
4
Gezegde
Onderwerp
Lijdend voorwerp 
Meewerkend voorwerp 

Slide 10 - Drag question

Hoe vind je het gezegde?

Slide 11 - Open question

Hoe vind je het onderwerp? Welke vraag moet je stellen?

Slide 12 - Open question

Hoe vind je het lijdend voorwerp? Welke vraag moet je stellen?

Slide 13 - Open question

Hoe vind je het meewerkend voorwerp? Welke vraag moet je stellen?

Slide 14 - Open question

Wat is het gezegde in deze zin?

Sie hat mir einen Kuchen gebacken.
A
Sie
B
einen Kuchen
C
hat ... gebacken
D
mir

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp in deze zin?

Sie hat mir einen Kuchen gebacken.
A
Sie
B
einen Kuchen
C
hat ... gebacken
D
mir

Slide 16 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

Sie hat mir einen Kuchen gebacken.
A
Sie
B
einen Kuchen
C
hat ... gebacken
D
mir

Slide 17 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

Sie hat mir einen Kuchen gebacken.
A
Sie
B
einen Kuchen
C
hat ... gebacken
D
mir

Slide 18 - Quiz

"spiekbriefje" 
Pak voor de volgende vragen gerust je boek of de powerpoint er even bij als spiekbriefje.

Slide 19 - Slide

Könnt ihr ... (mij) hören?
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 20 - Quiz

Wir sehen ... (jou).
A
du
B
dir
C
dich

Slide 21 - Quiz

Wir hören ... (jou).
A
du
B
dir
C
dich

Slide 22 - Quiz

Könnt ihr ... (mij) sehen?
A
ich
B
mir
C
mich

Slide 23 - Quiz

Ich verstehe ... (jullie) nicht.
A
ihr
B
euch

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Video

Ich habe ... (hem) gestern gesehen.
A
er
B
ihm
C
ihn

Slide 26 - Quiz

Sie kann ... (jou) den Weg zeigen.
A
du
B
dir
C
dich

Slide 27 - Quiz

Ich werde ... (haar) morgen besuchen.
A
sie
B
ihr

Slide 28 - Quiz

Ich habe ... (u) das Geschenk gegeben.
A
Sie
B
Ihnen

Slide 29 - Quiz

Lesdoel bereikt?
Je kunt het persoonlijk voornaamwoord in 3e en 4e naamval gebruiken (na ontleden) gebruiken.
A
Ja, ik kan het!
B
Nee, ik snap het niet!
C
Nog oefenen/leren... dan komt het goed!
D
Ja, ik denk het wel!

Slide 30 - Quiz

Einde

Slide 31 - Slide