Om een tekst goed te begrijpen moet ik de betekenis van de woorden kennen.
Ik leer de betekenis van 10 woorden.
1 / 53
next
Slide 1: Slide
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 7,8
This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Lesdoel
Om een tekst goed te begrijpen moet ik de betekenis van de woorden kennen.
Ik leer de betekenis van 10 woorden.
Slide 1 - Slide
We gaan lezen
Onderstreep de woorden in de tekst die je niet snapt of kent.
Iedereen moet meerdere woorden onderstreept hebben!
Slide 2 - Slide
Welke woorden heb jij onderstreept?
Juf geeft beurten.
Je hoeft geen vinger op te steken of te gillen.
Slide 3 - Slide
terugdeinzen voor
Bang zijn voor, terugschrikken
Werkwoord
Ik deins terug voor
Ik deinsde terug voor
Ik ben teruggedeinsd
Hij deinsde terug voor de gevaarlijke leeuw die hem wilde opeten.
Slide 4 - Slide
het doelwit
Bang het mikpunt
iets wat je echt wilt raken
Kun jij het doelwit raken?
Slide 5 - Slide
het moeten ontgelden
ervoor moeten leiden,
het slachtoffer zijn
Het hondje werd het doelwit van de pestende jongens. Hij moest het echt ontgelden, want de jongens gooiden grote stenen naar hem.
Slide 6 - Slide
verontwaardigd
boos, omdat je iets niet goed of eerlijk vindt
De vrouw was verontwaardigd, omdat de jongens de hond zoveel pijn deden.
Slide 7 - Slide
recht hebben op
iets mogen, omdat dat is afgesproken
Zo'n hond heeft ook recht op een veilige speelplek, zonder dat iemand hem pijn doet.
Slide 8 - Slide
eventueel
mogelijk
Een burgemeester kan eventueel een demonstratie verbieden.
Slide 9 - Slide
afkeurend
kritisch en afwijzend,
je laat merken dat je iets niet goed vindt
Mensen reageren afkeurend als kunstwerken worden beschadigd.
Slide 10 - Slide
zijn doel voorbijschieten
door overdrijven niet bereiken wat je wilt.
Als er meer aandacht is voor de schade aan een kunstwerk en niet voor de boodschap van actievoerders, dan schiet hun actie het doel voorbij.
Slide 11 - Slide
schijnbaar
niet echt, maar het lijkt wel echt.
Mensen zijn zelfs verontwaardigd als kunst schijnbaarwordt beschadigd.
Slide 12 - Slide
in een mum van tijd
in heel korte tijd
De beelden van de actievoerders gingen in een mum van tijd de wereld over.
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Slide 19 - Slide
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Slide 22 - Slide
aan het werk
Maak de 25 vragen!
Gebruik de woordenlijst en denk goed na.
timer
45:00
Slide 23 - Slide
Weet je nog: woorden
het moeten ontgelden
in een mum van tijd
zijn doel voorbijschieten
terugdeinzen voor
Slide 24 - Slide
lesdoel 2
Ik kan van deze tekst een mindmap maken. Het hoofdonderwerp is de titel: de deelonderwerpen zijn de tussentitels. Doordat ik een mindmap maak kan in straks de sleutelvragen makkelijker beantwoorden.
Slide 25 - Slide
school.nieuwsbegrip.nl
Slide 26 - Link
We gaan lezen.
Slide 27 - Slide
Inleiding
Wat gebeurde er afgelopen maandag in musea in Europa?
Let op het verwijswoord dit!
1
Wat willen de actievoerders bereiken?
Let op het verwijswoord hiermee!
2
Slide 28 - Slide
Kijk in regel 11-13.
Wat zeiden/schreeuwden de actievoerders die zich vastlijmden en een blik tomatensoep over hun hoofd uitgoten bij Het Meisje met de parel?
1
Kijk in regel 13.
Wat was de boodschap van alle actievoerders?
2
Slide 29 - Slide
Lees regel 22-24.
Let op het signaalwoord maar,
Hier staat een tegenstelling, weet jij welke?
1
Wat is strafbaar?
Valt het besmeuren van een kunstwerk daaronder?
2
Slide 30 - Slide
Lees regel 28-35.
Wat gebeurd er eerst als een actie extreem is?
1
Was is uiteindelijk het gevolg van een extreme actie?
Let op de signaalwoorden toch en maar.
2
Slide 31 - Slide
Wat wilden de actievoerders?
Hoe kun je te weten komen of ze hun doel hebben bereikt?
1
Waarom staat er achter de titel een vraagteken?
2
Slide 32 - Slide
OPDRACHT
MAAK EEN MINDMAP VAN DE TEKST
Het hoofdonderwerp is de titel: de deelonderwerpen zijn de tussentitels. Doordat ik een mindmap maak kan in straks de sleutelvragen makkelijker beantwoorden.
De sleutelvragen beantwoord je alleen.
Slide 33 - Slide
Slide 34 - Slide
lesdoel 3
Ik weet wat signaalwoorden zijn en kan zinnen maken met de signaalwoorden in deze tekst.
En ik kan mij verplaatsen in andere mensen.
Slide 35 - Slide
Waarom signaalwoorden?
Een signaalwoord kan je helpen een verhaal beter te begrijpen.
Slide 36 - Slide
de signaalwoorden van vandaag
omdat
maar
zoals
en
want
Slide 37 - Slide
Signaalwoorden in een zin
OMDAT
dit signaalwoord geeft een reden aan.
Ik kan niet naar school, omdat ik ziek ben.
Omdat ik morgen op reis ga, moet ik vroeg naar bed.
Slide 38 - Slide
Voeg de zinnen samen met het signaalwoord
omdat
Ik ben nat.
Het regent.
Slide 39 - Open question
Voeg de zinnen samen met het signaalwoord
omdat
Hij gaat naar bed.
Hij is moe.
Slide 40 - Open question
Signaalwoorden in een zin
MAAR
dit signaalwoord geeft een tegenstelling aan.
Ik moet naar bed, maar ik ben niet moe.
Hij is jarig, maar viert zijn verjaardag niet.
Slide 41 - Slide
Voeg de zinnen samen met het signaalwoord
maar
Het regent heel hard.
Ik wil buitenspelen.
Slide 42 - Open question
Voeg de zinnen samen met het signaalwoord
maar
Ik moet naar bed gaan.
Ik wil nog een film zien.
Slide 43 - Open question
Signaalwoorden in een zin
ZOALS
dit signaalwoord geeft een voorbeeld aan.
Ik houd van bloemen, zoals rozen.
Mijn zus is gemeen, zoals de heks in Assepoester.
Slide 44 - Slide
Maak een zin het het signaalwoord zoals!
Slide 45 - Open question
Signaalwoorden in een zin
EN
dit signaalwoord geeft een opsomming aan.
Ik ben ziek en ik heb koorts.
Ik wil niet naar bed en ik wil mijn tanden niet poetsen.
Slide 46 - Slide
Voeg de zinnen samen met het signaalwoord
en
Ik ben goed in sport.
Ik kan goed rekenen.
Slide 47 - Open question
Voeg de zinnen samen met het signaalwoord
en
Ik eet vandaag taart.
Ik drink chocomel.
Slide 48 - Open question
Signaalwoorden in een zin
WANT
dit signaalwoord geeft een OORZAAK EN GEVOLG aan te geven.
Ik open het raam, want het is hier veel te warm.
Hij kon niet komen, want hij had geen tijd.
Slide 49 - Slide
Voeg de zinnen samen met het signaalwoord
want
Ze is er niet.
Er brand geen licht op haar kamer.
Slide 50 - Open question
Voeg de zinnen samen met het signaalwoord
want
Treuzel niet zo.
Je gaat te laat komen.
Slide 51 - Open question
Uitleg
Slide 52 - Slide
Alles wordt duurder .....
Alles wordt duurder, omdat graan en olie moeilijk te krijgen zijn.
Alle wordt duurder, maar gelukkigen krijgen we wat geld van de regering.
Alles wordt duurder, zoals brood, elektriciteit enkleding.
Alles wordt duurder en dat merken wij in onze portemonnee.
Alles wordt duurder, want gas is moeilijk te krijgen.