What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Gr ln 6e ed / Herhaling H2 (EFGH) & H3 (ABCD)
1 / 46
next
Slide 1:
Slide
Frans
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
This lesson contains
46 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Welk woord hoort er niet bij?
A
faire les devoirs
B
aller au restaurant
C
faire du fitness
D
aller en ville
Slide 2 - Quiz
Hoe vertaal je "boeiend" in het Frans?
A
pas mal
B
passionnant(e)
C
nul(le)
D
ennuyeux
Slide 3 - Quiz
Wat betekent "tout le monde"?
A
verplicht
B
uitleggen
C
spannend
D
iedereen
Slide 4 - Quiz
Wat betekent 'voter'?
A
bang zijn
B
stemmen
C
ongewoon
D
uitleggen
Slide 5 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij?
A
passionnant(e)
B
à l'avance
C
intéressant(e)
D
terrible
Slide 6 - Quiz
Wat betekent 'l'écran'?
A
het gereedschap
B
de waarde
C
de toeschouwer
D
het scherm
Slide 7 - Quiz
Wat betekent "ça marche"?
A
niet slecht
B
dat werkt
C
het hangt af (van)
D
belangrijkste
Slide 8 - Quiz
Hoe zeg je "de toeschouwer" in het Frans?
A
l'occasion
B
la valeur
C
le spectateur
D
le furieux
Slide 9 - Quiz
'pas mal' betekent .......
Slide 10 - Open question
'malheureux' betekent .......
Slide 11 - Open question
Welk woord hoort er niet bij?
A
le départ
B
la place
C
la destination
D
le quai
Slide 12 - Quiz
Wat betekent
'le quart d'heure
'?
A
het half uur
B
het uur
C
het ander halfuur
D
het kwartier
Slide 13 - Quiz
Wat betekent "la place"?
A
de deur
B
het plein
C
het land
D
de kou
Slide 14 - Quiz
Hoe zeg je "de bestemming" in het Frans?
A
le pays
B
le travail
C
la destination
D
l'accident
Slide 15 - Quiz
'le projet' betekent .......
Slide 16 - Open question
'le travail' betekent .......
Slide 17 - Open question
Hoe vertaal je "Ik maak af"in het Frans?
A
je fini
B
je finit
C
j'ai fini
D
je finis
Slide 18 - Quiz
Hoe vertaal je "wij denken na"in het Frans?
A
nous réfléchions
B
nous réfléchissez
C
nous réfléchissons
D
nous avons réfléchi
Slide 19 - Quiz
Welk woord hoort er niet bij?
A
le nord
B
l'est
C
le temps
D
le sud
Slide 20 - Quiz
Schrijf het werkwoord in de passé composé.
Nous ______ ________ (finir = afmaken).
A
avons finis
B
avons fini
C
sommes fini
D
finissons
Slide 21 - Quiz
Schrijf het werkwoord in de passé composé.
Je / j'______ ________ (réussir = slagen).
A
ai réussis
B
je suis réussi
C
ai réussit
D
ai réussi
Slide 22 - Quiz
Zet het wekwoord in de passé composé
Nous (être = zijn) _______ ___________ en France
Slide 23 - Open question
Zet het wekwoord in de passé composé
Les élèves (chanter = zingen) ________ ____________ une chanson
Slide 24 - Open question
Zet het wekwoord in de passé composé
Ils (perdre = verliezen) ________ ___________ de foot.
Slide 25 - Open question
Zet het wekwoord in de passé composé
Vous (finir = afmaken) ________ ___________ les devoirs?
Slide 26 - Open question
Zet het wekwoord in de passé composé
J' (rendre = teruggeven) ________ __________ le livre à la bibliothèque
Slide 27 - Open question
Zet het wekwoord in de passé composé
Ils (rester = blijven ________ ___________ une semaine en Espagne.
Slide 28 - Open question
Zet het wekwoord in de passé composé
Vous (être = zijn) ________ ___________ où?
Slide 29 - Open question
Zet het wekwoord in de passé composé
Elle (aller = gaan) ________ __________ à la bibliothèque
Slide 30 - Open question
'l'ascenseur' betekent .......
Slide 31 - Open question
Wat betekent "l'omnibus"?
A
het plan
B
het ongeluk
C
de stoptrein
D
het vertrek
Slide 32 - Quiz
Wat betekent 'la porte'?
A
het land
B
de deur
C
het bord
D
het plein
Slide 33 - Quiz
Hoe vertaal je "zij zijn gegroeid" in het Frans?
A
ils ont grandi
B
ils grandissent
C
Ils grandient
D
ils est grandi
Slide 34 - Quiz
Hoe vertaal je "wij hebben gekozen" in het Frans?
A
nous choisissons
B
nous avons choisis
C
nous choisissions
D
Nous avons choisi
Slide 35 - Quiz
Vertaal in het Frans:
wat vind je leuk om te doen?
Slide 36 - Open question
Vertaal in het Frans:
ik vind het leuk om te sporten
Slide 37 - Open question
Vertaal in het Frans:
hoe laat vertrek jij?
Slide 38 - Open question
Vertaal in het Frans:
de reis duurt een uur
Slide 39 - Open question
'malheureusement' betekent .......
Slide 40 - Open question
Zet het wekwoord in de passé composé
Elle (être = zijn) _______ ___________ au Maroc
Slide 41 - Open question
Zet het wekwoord in de passé composé
La fille (chanter = zingen) ________ ____________ à la fête.
Slide 42 - Open question
Zet het wekwoord in de passé composé
Tu (perdre = verliezen) ________ ___________ le match.
Slide 43 - Open question
Zet het wekwoord in de passé composé
Elle (tomber = vallen) ________ ___________ au collège.
Slide 44 - Open question
Zet het wekwoord in de passé composé
Tu (être = zijn) ________ ___________ où?
Slide 45 - Open question
Zet het wekwoord in de passé composé
Elles (aller = gaan) ________ __________ à Paris.
Slide 46 - Open question
More lessons like this
Extra taak over de stof van H3
January 2022
- Lesson with
33 slides
Frans
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 3
Passé composé être
June 2024
- Lesson with
34 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Gr. ln. 6e ed / Havo 3 / Chapitre 3 (ABCDEFGH)
July 2023
- Lesson with
38 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Passé Composé met avoir en être
September 2023
- Lesson with
26 slides
Frans
Voortgezet speciaal onderwijs
Leerroute 3
Oefentoets Unité 8
March 2021
- Lesson with
45 slides
Frans
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Mercredi le 18 septembre
September 2024
- Lesson with
15 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2
Verbe être
November 2021
- Lesson with
24 slides
Frans
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 2
Passé composé herhaling
October 2021
- Lesson with
22 slides
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 2