4tl Theme 4

Today:
start Theme 4 (Textbook p. 81/ Activity Book B p. 6)

Grammar:
  • Summary of the tenses (TB p.85)
  • Lesson Goal: Je kunt herkennen welke tijd je moet gebruiken in een Engelse zin

1 / 36
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Today:
start Theme 4 (Textbook p. 81/ Activity Book B p. 6)

Grammar:
  • Summary of the tenses (TB p.85)
  • Lesson Goal: Je kunt herkennen welke tijd je moet gebruiken in een Engelse zin

Slide 1 - Slide

Today:
start Theme 4 (Textbook p. 81/ Activity Book B p. 6)

vocab:
  • Study vocab ABCD (TB p. 91-92)
quizlet: https://quizlet.com/_b2u1yz?x=1jqt&i=29aqzz


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Slide

I ... (walk) to school yesterday.
A
walked
B
have walked
C
has walked
D
had walked

Slide 5 - Quiz

John and Nelson ... (work) here for three years now.
A
worked
B
have worked
C
has worked
D
had worked

Slide 6 - Quiz

My father ... (drive) home, he can be here any minute.


A
drives
B
is driving
C
will drive

Slide 7 - Quiz

She.......................her grandmother next week.
A
will visit
B
visits
C
is visiting
D
is going to visit

Slide 8 - Quiz

They …... (repair) the car yesterday

Slide 9 - Open question

She … (like) bananas, doesn't she?

Slide 10 - Open question

Six months ago my uncle … (buy) a dog.

Slide 11 - Open question

My mother always … (worry) when I am late.

Slide 12 - Open question

The dog started to bark, while I … (clean) the windows.

Slide 13 - Open question

My parents … (live) in London for 9 years now.

Slide 14 - Open question

Practise vocab ABCDG
vertaal de woorden naar het Nederlands

Slide 15 - Slide

1. Vertaal: "barely"
A
gedeeltelijk
B
nauwelijks
C
buitengewoon
D
ontzettend

Slide 16 - Quiz

2. Vertaal: "obedient"
A
hysterisch
B
obsessief
C
gehoorzaam
D
geheim

Slide 17 - Quiz

3. Vertaal: "senses"
A
seizoenen
B
signalen
C
zeeën
D
zintuigen

Slide 18 - Quiz

4. Vertaal: "physics"
A
fysiek
B
natuurkunde
C
psychologie
D
filosofie

Slide 19 - Quiz

5. Vertaal: "trickery"
A
magie
B
bedreiging
C
tragedie
D
bedrog

Slide 20 - Quiz

6. Vertaal: "to be flabbergasted"
A
verbaasd zijn
B
vermoeid zijn
C
ontevreden zijn
D
duizelig zijn

Slide 21 - Quiz

7. Vertaal: "grasp"
A
opdragen
B
uitzenden
C
begrijpen
D
besluiten

Slide 22 - Quiz

8. Vertaal: "imagination"
A
veelzijdigheid
B
fotografie
C
identiteit
D
verbeelding

Slide 23 - Quiz

9. Vertaal: "distraction"
A
dienstplicht
B
afleiding
C
toewijding
D
diavoorstelling

Slide 24 - Quiz

10. Vertaal: "conceal"
A
verspreiden
B
verdenken
C
verbergen
D
verdwijnen

Slide 25 - Quiz

11. bother
A
borduren
B
dwarszitten
C
vervelen
D
broer

Slide 26 - Quiz

12. nevertheless
A
toch
B
nooitgedacht
C
niet van toepassing
D
ondergewaardeerd

Slide 27 - Quiz

13. shuffle
A
dansen
B
vechten
C
schudden
D
bewegen

Slide 28 - Quiz

14. likeable
A
sympathiek
B
mooi
C
verontwaardigd
D
fantastisch

Slide 29 - Quiz

15. mischievous
A
ondeugend
B
naar
C
onaangenaam
D
misschien

Slide 30 - Quiz

16. curious
A
eigenaardigheden
B
onoplettend
C
nieuwsgierig
D
geschikt

Slide 31 - Quiz

17. participant
A
afvaller
B
ontvanger
C
zender
D
deelnemer

Slide 32 - Quiz

18. arrange
A
ontnemen
B
rangschikken
C
vergeten
D
tegemoetkomen

Slide 33 - Quiz

19. questionnaire
A
vragenlijst
B
quiz
C
meerkeuze vraag
D
intake

Slide 34 - Quiz

20. instruct
A
regelen
B
in elkaar zetten
C
slopen
D
opdragen

Slide 35 - Quiz

homework
Do ex. 3-9 (Textbook p. 81-85/ Activity book B p. 8-12)

study Vocab ABCD
study stone 10
study grammar 10

Slide 36 - Slide