This lesson contains 19 slides, with interactive quiz and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
De vroege Middeleeuwen
Z: Je maakt een SO over hfst 3 (para 1 & 2)
Klaar?
> Maak een vo-content opdracht over hoofdstuk 3
> Kies iets van je studiewijzer
> Tekenen of boek lezen
Slide 1 - Slide
Tijd van monniken en ridders (500 - 1000)
In het wit zie je een helm, zoals ridders die droegen. Op de achtergrond zie je een deel van een klooster. Ridderschap en de christelijke kerk horen bij de Tijd van monniken en ridders.
Feniks, Geschiedenis Werkplaats, Memo, Saga
Slide 2 - Slide
Vorige keer...
Aan het eind van deze les:
- weet je welke drie standen er in de middeleeuwen waren.
Slide 3 - Slide
Standensamenleving
Er waren 3 sociale groepen:
1. geestelijken
2. adel
3. boeren / werkers (Rest van de bevolking)
Slide 4 - Slide
Privileges
De geestelijken en adel hadden privileges (speciale rechten).
De 3e stand had juist veel plichten.
Slide 5 - Slide
Deze keer...
Aan het eind van deze les:
- weet je hoe de Islam is ontstaan.
Slide 6 - Slide
Wat weet je al over de islam?
Slide 7 - Mind map
Veel goden of één god?
In de zesde eeuw geloofden de Arabieren in honderden goden
In de stad Mekka stond de Ka'aba: een grote zwarte steen
Op deze plek aanbieden de Arabieren hun goden
Ook mensen, waaronder veel handelaren, uit andere landen bezochten de Ka’aba en baden er tot hun goden.
Mekka lag aan een kruispunt van handelswegen en was een belangrijke handelsstad.
Slide 8 - Slide
Een visioen
Mohammed was een handelaar uit Mekka.
In een droom, een visoen, vertelde een engel dat er maar één god is, Allah.
Mohammed vertelde de mensen in Mekka over zijn droom, maar bijna niemand wilde naar hem luisteren.
De meeste mensen moesten niets van Mohammed hebben en joegen hem en zijn volgelingen de stad uit
Slide 9 - Slide
Van Mekka naar Medina
622
Mohammed vlucht naar Medina
Dit is het begin van de islamitsche jaartelling, de hedsjra
In deze stad woonden veel joden en christenen, ook zij geloven in één god (monotheïsme).
Mohammed, die zich profeet van Allah noemde, kreeg veel aanhangers.
Zij noemden zich moslims en hun godsdienst de islam.
Slide 10 - Slide
Terug naar Mekka
630
Met een grote groep moslims ging Mohammed terug naar Mekka (630)
Er werd gevochten en Mohammed won.
Veel bewoners van Mekka werden toen alsnog moslim.
Mohammed beval dat mensen bij de Ka’aba alleen nog tot Allah mochten bidden.
Slide 11 - Slide
Verspreiding van de islam
Vanaf 632
Na de dood van Mohammed (632) veroveren zijn opvolgers, kaliefen, grote delen van het Midden-Oosten en Noord-Afrika
De meeste mensen in deze gebieden worden moslim
Toen de Arabieren ook een groot deel van Spanje en Portugal veroverden, grensden het Frankische Rijk en het Arabische Rijk aan elkaar.
Slide 12 - Slide
Slag bij Poitiers
732
Franken en Arabieren vielen regelmatig elkaars gebied binnen.
In 732 vochten hun legers bij de Franse plaats Poitiers.
Karel Martel, de grootvader van Karel de Grote, leidde de Franken.
Zijn leger was groter en zijn soldaten kenden het terrein vochten.
De Arabieren werden verslagen en zouden nooit meer zo ver noordelijk komen.
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Splitsing in de islam
661
Als Mohammed in 632 sterft is er onduidelijkheid: wie gaat hem opvolgen?
VolgensSoennieten: de meest bekwame volgeling
VolgensSjiieten: directe familie van Mohammed
Het soennisme heeft de meeste volgelingen: ongeveer 90% van de moslims is soennitisch
Slide 15 - Slide
soennitisch
sjiitisch
ibadisch
Slide 16 - Slide
Leren van elkaar
Door hun veroveringen verzamelden Arabieren veel kennis.
Geneeskunde: de Arabieren wisten dat je veel ziektes kunt voorkomen door goede hygiëne.
Wiskunde: de Arabieren leerden dat je met de cijfers 0 tot en met 9 veel gemakkelijker kunt rekenen dan met de Romeinse cijfers.
Aardrijkskunde: Arabische geleerden verzamelden en combineerden de kennis van de wereld in goede topografische kaarten.
Slide 17 - Slide
Deze keer...
Aan het eind van deze les:
- weet je hoe de Islam is ontstaan.
Slide 18 - Slide
De vroege Middeleeuwen
K: Presentatie paragraaf 3.4 Z: Je maakt paragraaf 3.4 (tm vraag 14)