2B - Overtreffende trap

• Spaans
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1-3

11 de marzo de 2024

¡Bienvenid@s!

La clase anterior:

- IR a + infinitivo (futuro próximo) 

- TENER que + infinitivo / HAY que + infinitivo

Hoy:

- Los grados de comparación 

- Portafolio (check)

Los grados de comparación

1. Comparativo de igualdad = gelijk

• Met bijvoeglijk naamwoord: Zij is net zo lang als hij.
• Met zelfstandig naamwoord: Hij heeft net zoveel geld als zij.

2. Comparativo de superioridad (+) / inferioridad (-)

3. Bijzondere bijvoeglijk naamwoorden

Comparativo de igualdad

• Met bijvoeglijk naamwoord

Tan + bijvoeglijk naamwoord + como + rest zin 

Juan es tan guapo como su hermano 

• Met zelfstandig naamwoord 

Tanto/a/os/as + zelfstandig naamwoord + como + rest zin

Laura tiene tantos coches como Sebastián. 

Comparativo de superioridad / inferioridad

Más / Menos 

Comparativo de superioridad / inferioridad

• Superioridad = vergrotende trap

Más ... + que ... 

Él tiene más dinero que ella. 

• Inferioridad = verkleinende trap 

Menos ... + que ...

Groninga es menos grande que Ámsterdam . 

Bijzondere bijvoeglijknaamwoorden

Regelmatige en onregelmatige vormen

Bijzondere bijvoeglijknaamwoorden

Regelmatige en onregelmatige vormen

¡A trabajar! 

• Portafolio ejercicios 23 t/m 25
• Check portafolio hasta ejercicio 22

¡Bienvenido!

12 de marzo de 2024

Los objetivos de aprendizaje

• Los alumnos pueden escribir dos frases en las que utilizan el comparativo de igualdad (una con un sustantivo y otra con adjetivo)
• Los alumnos pueden escribir dos frases; uno con la superioridad y otra con la inferioridad. 
• Los alumnos pueden escribir dos frases con los grados de comparación en la que usan las palabras diferentes como mejor, peor, mayor y menor. 

Comparativo de igualdad

• Met bijvoeglijk naamwoord

Tan + bijvoeglijk naamwoord + como + rest zin 

Juan es tan guapo como su hermano  

Juan is even knap als zijn broer

Comparativo de igualdad

• Met zelfstandig naamwoord 

Tanto/a/os/as + zelfstandig naamwoord + como + rest zin

Laura tiene tantos coches como Sebastián. 

Laura heeft even veel auto's als Sebastiaan.

Comparativo de superioridad / inferioridad

• Superioridad = vergrotende trap

Más ... + que ... 

Él tiene más dinero que ella. 

• Inferioridad = verkleinende trap 

Menos ... + que ...

Groninga es menos grande que Ámsterdam . 

Bijzondere bijvoeglijknaamwoorden

Regelmatige en onregelmatige vormen

Wat is een zelfstandig naamwoord?

1. Een woord waar je een lidwoord voor kan zetten.
2. Mensen, dieren, dingen
3. Een woord dat zowel in enkelvoud als meervoud kan.
4. Een woord waar je 'de', 'het' of 'een' voor kan zetten.

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

1. Een woord dat een eigenschap benoemt.
2. Het woord aan het begin van de zin.
3. Een woord dat iets zegt over het zelfstandig naamwoord.
4. Het woord wat voor of na het zelfstandig naamwoord staat.

Welk woord gebruik je bij een bijvoeglijk naamwoord?

1. Tanto
2. Tanta
3. Tan
4. Tantos

Welk woord gebruik je bij een zelfstandig naamwoord?

1. Tanto
2. Tanta
3. Tantos
4. Tantas

Welke vorm van tanto/a/os/as gebruik je bij een mannelijk zelfstandig naamwoord in enkelvoud?

1. TANTO
2. TANTA
3. TANTOS
4. TANTAS

Welke vorm van tanto/a/os/as gebruik je bij een vrouwlijk zelfstandig naamwoord in meervoud?

1. TANTO
2. TANTA
3. TANTOS
4. TANTAS

Welke zin is correct?

1. Juan es tanto guapo como Pedro.
2. Juan es tan guapo como Pedro.
3. Juan es tanto guapa como Pedro.
4. Juan tiene tan guapo como Pedro.

Welke zin is correct?

1. Ámsterdam tiene tantos casas como Utrecht.
2. Ámsterdam tiene tanta casas como Utrecht.
3. Ámsterdam tiene tan casas como Utrecht.
4. Ámsterdam tiene tantas casas como Utrecht.

Hoe zeg je:
Maria is even lang als Paula.

1. Maria es tanta alta como Paula.
2. Maria es tan alta como Paula.
3. Maria es tantas alta como Paula.
4. Maria tiene tan alta como Paula.

Met welke woorden maak je de vergrotende of verkleinende trap?

1. Sí / no
2. Muy / Mucho
3. Tanto / Tanta
4. Más / menos

Wat staat hier:
Juan es más inteligente que Pedro.

1. Jan is minder slim dan Pedro.
2. Jan is slimmer dan Pedro.
3. Jan heeft meer intelligentie dan Pedro.
4. Pedro is slimmer dan Jan.

Hoe zeg je:
Utrecht is kleiner dan Ámsterdam.

1. Utrecht tiene más pequeño que Ámsterdam.
2. Utrecht está más grande que Ámsterdam.
3. Utrecht es menos grande que Ámsterdam.
4. Utrecht es más pequeño que Ámsterdam.

¡A trabajar!

- Portafolio