What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Quiz Basis theorie medicijnen 40 vragen
thema Medicijnen
Succes allemaal !
Lees goed de vraag, bij meerkeuzevragen zijn er meerdere antwoorden mogelijk
1 / 40
next
Slide 1:
Slide
Verpleging en verzorging
MBO
Studiejaar 2
This lesson contains
40 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
thema Medicijnen
Succes allemaal !
Lees goed de vraag, bij meerkeuzevragen zijn er meerdere antwoorden mogelijk
Slide 1 - Slide
Noem de regel van vijf
Slide 2 - Open question
Wat betekent appliceren?
A
blaasspoelen
B
aanbrengen zalf
C
pleister
D
toedienen druppels
Slide 3 - Quiz
Waarom moet je voorzichtig zijn met zelfzorgmedicatie?
A
deze medicijnen kunnen een interactie geven met andere medicijnen
B
mensen slikken anders teveel medicijnen
C
de kosten lopen op voor de patiënt, het wordt niet vergoed
D
vrij verkrijgbaar dus het is niet gevaarlijk
Slide 4 - Quiz
De zorgverlener die medicijnen gereedmaakt moet hiertoe....... zijn
A
bekwaam
B
bevoegd
C
beide
D
geen van bovenstaande
Slide 5 - Quiz
vlindernaald
insulinepen
im injecteren
schuine huidplooitechniek
loodrecht
onderhuidse bindweefsel
Slide 6 - Drag question
Wat wordt bedoeld met het woord aspireren?
Slide 7 - Open question
Noem 4 gebieden voor een subcutane injectie.
Slide 8 - Open question
Als je een gedeelte van de inhoud van een glazen breekampul voor een injectie gebruikt, gooi je de rest van de ampul weg.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
Bij een goed uitgevoerde intramusculaire injectie komt het medicijn diep in de spier terecht.
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quiz
Bij het injecteren in littekenweefsel of in een zwelling moet je extra voorzichtig zijn.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
Noem 3 factoren waarvan de werking van een geneesmiddel afhankelijk is:
Slide 12 - Open question
Welke dranken verminderen de ijzeropname in de darmen?
A
thee
B
melk
C
koffie
D
sinaasappelsap
Slide 13 - Quiz
maagtabletten kun je het beste innemen
A
met melk
B
met water
C
half uur voor de maaltijd
D
half uur na de maaltijd
Slide 14 - Quiz
Wat is de werking van een laxeermiddelen?
Slide 15 - Open question
Wat is de functie van de lever bij inname van medicatie?
Slide 16 - Open question
Wat is een capsule?
A
een poeder in een omhulsel van gelatine.
B
een dragee in een omhulsel van gelantine
Slide 17 - Quiz
Welke stelling(en) is/zijn waar?
A
Een zalf bestaat uit een vette basis met daarin een werkzame stof
B
bij bepaalde zalven en crèmes is het dragen van handschoenen noodzakelijk, omdat anders de werkzame stof door je eigen huid wordt opgenomen.
C
Een zalf bestaat uit water en vet met daarin de werkzame stof
D
Bij het gebruik van crèmes en zalven is extra hygiëne gewenst. Vooral in potten met crèmes en zalven kan bacteriegroei optreden.
Slide 18 - Quiz
Wat betekend
profylactische therapie?
Slide 19 - Open question
insuline wordt in de buik het snelst opgenomen
A
juist
B
onjuist
Slide 20 - Quiz
Welke symptomen horen bij een Hypo?
Slide 21 - Open question
welke symptomen behoren bij een hyper?
Slide 22 - Open question
Wat doe je bij een hypo?
A
glas water geven
B
dextro geven
C
glas ranja geven
D
suikervrij snoepje geven
Slide 23 - Quiz
Wat ben je nodig bij insuline injecteren?
A
insuline pen
B
alcohol (om te desinfecteren)
C
medicijnlijst
D
dubbele check
Slide 24 - Quiz
Voordat je insuline geeft moet je altijd bloedsuikers prikken?
A
juist
B
onjuist
Slide 25 - Quiz
Wat is de betekenis van glucosedagcurve?
Slide 26 - Open question
Wat doen analgetica?
Slide 27 - Mind map
Wat betekent excretie?
A
uitscheiding
B
uitblazen
C
eten
D
poepen
Slide 28 - Quiz
Een NSAID is een
A
pijnstiller
B
ontstekingsremmer
C
opiaat
D
gebruik je Omaprazol bij
Slide 29 - Quiz
In welke vaste volgorde worden de verschillende pijnstillers gegeven
A
opiaten (morfine)
B
paracetamol
C
ibuprofen
D
codeïne / tramadol
Slide 30 - Quiz
Wat is doel van antibiotica?
Slide 31 - Mind map
Wat is een breedspectrum antiobioticum
Slide 32 - Open question
Werkt een antibioticum tegen virusinfectie? Motiveer je antwoord.
Slide 33 - Open question
Bij welk type zorgvrager gebruik je antistollingsmedicijnen
A
kraamvrouw
B
hersenbloeding
C
bedlegerigheid
D
hartpatienten
Slide 34 - Quiz
Insuline is een ..... en......
A
hormoon
B
gemaakt in galblaas
C
gebruikt bij diabetes mellitus 1 en 2
D
gebruikt bij schildklierproblemen
Slide 35 - Quiz
Wat is orale antidiabetica?
Slide 36 - Mind map
Anti-epileptica krijg je als je
A
kramp hebt in spiergroepen
B
maagkrampen hebt
C
langdurige ontstekingsrecties
D
insulten
Slide 37 - Quiz
Corticosteroiden zijn opiaten.
Slide 38 - Mind map
Als je corticosteroiden geeft moet je altijd bloedsuikers in de gaten houden.
Slide 39 - Open question
Bij het gebruik van cytostatica is de zorgvrager extra vatbaar. Leg uit waarom
Slide 40 - Open question
More lessons like this
bloedsuiker en insuline
February 2024
- Lesson with
41 slides
Verpleging en verzorging
MBO
Studiejaar 2
subcutaan injecteren/insuline
May 2024
- Lesson with
34 slides
Verpleging en verzorging
MBO
Studiejaar 2
Injecteren + diabetes kennis test
May 2022
- Lesson with
30 slides
Verpleging en verzorging
MBO
Studiejaar 1
subcutaan injecteren/insuline 1e les
January 2023
- Lesson with
33 slides
Verpleging en verzorging
MBO
Studiejaar 2
Diabetes
March 2022
- Lesson with
23 slides
Zorg en Welzijn
Beroepsopleiding
GPL periode 2
May 2022
- Lesson with
31 slides
Verpleging en verzorging
MBO
Studiejaar 1
Periode 2 GPL
August 2021
- Lesson with
21 slides
Verpleging en verzorging
MBO
Studiejaar 2
Skills week 3 en 4 (injecteren)
February 2021
- Lesson with
25 slides
VTH
MBO
Studiejaar 2