1. Als je wilt zeggen dat iemand iets kan kun je
can.2. Als je praat over vaardigheden dan gebruik je can, cannot en can't
3. Als je wilt zeggen dat iemand in staat is om iets te doen bijvoorbeeld naar een feestje gaan.
4. Als je can in de verleden tijd zet, dan krijg je could.
5. Als je could gebruikt in vragen, dan is dat beleefder dan can.