V3 Grammatik wederkerend vnw + voorzetsels 3+4 naamvallen

Kapitel 2
Grammatik D + E 
Gebruik voor deze les blz. 78-79 in je boek!
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Kapitel 2
Grammatik D + E 
Gebruik voor deze les blz. 78-79 in je boek!

Slide 1 - Slide

Dienstag 26-01
Ga op je telefoon of tablet naar: www.lessonup.com
login met deze
pin code 
Gebruik je echte naam!

Slide 2 - Slide

Dienstag 26-01
Ga op je telefoon of tablet naar: www.lessonup.com
login met deze
pin code 
Gebruik je echte naam!

Slide 3 - Slide

Kapitel 3
Grammatik A + B
Gebruik voor deze les blz. 109 in je boek en je naamvallen stencil!

Slide 4 - Slide

Je gaat nu kijken en luisteren naar een korte uitlegvideo over Grammatik A (blz. 109)

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Video

Welk wederkerend voornaamwoord past er bij 'er, sie, es'?

Slide 8 - Open question

Welke personen krijgen wederkerend voornaamwoord 'sich'?
A
ihr + sie/Sie
B
ich + du
C
er, sie, es + sie/Sie
D
ich + sie/Sie

Slide 9 - Quiz

Ich wasche ... meine Haare. Welk woord moet er op de stippellijn?

Slide 10 - Open question

Warum ziehst du ... deine Hose nicht an? Welk woord past op de stippellijn?

Slide 11 - Open question

Ihr interessiert ... für Sport. Kies 1 juiste antwoord!
A
sich
B
euch
C
dich
D
mich

Slide 12 - Quiz

We gaan kijken naar een korte uitleg video over de naamvallen (der-groep/ein-groep)
Je moet kunnen ontleden (!)

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

De naamvallen, wat is wat?
Onderwerp
Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp (aan of voor )
1
3
4

Slide 15 - Drag question

Nu nog even een voorbeeldzin... 

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Je weet welke andere woorden er bij de der-groep horen
Deze tabel krijg je op de toets

Slide 18 - Slide

Je weet dat de bezittelijke voornaamwoorden bij de ein-groep horen
Deze tabel krijg je op de toets

Slide 19 - Slide

Welk woord hoort bij welke groep thuis? Sleep de woorden naar de juiste groep. 
Ein-Gruppe
Der-Gruppe
der
die
das
dies-
jen-
jed-
manch- 
solch- 
welch-
all-
ein-
kein-
mein-
dein-
sein- 
ihr- 
unser- 
euer- 
Ihr- 
ihr-

Slide 20 - Drag question

Heb je de stof begrepen?
A
helemaal
B
een beetje
C
niet

Slide 21 - Quiz

Wat vind je nog lastig?

Slide 22 - Open question