Vwo 2 - K7 Paragraf E: Grammatik A

VWO 2 - Woche 10 - Stunde 3
1 / 17
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

VWO 2 - Woche 10 - Stunde 3

Slide 1 - Slide

Planung

Besprechen: K7 D Lesen Aufgabe 16, 17

Grammatik:
  • Besprechen: persoonlijk voornaamwoord 1e en 4e naamval
  • Machen: Aufgabe 20 - 23
Ziele

Je kunt het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval gebruiken. 

Slide 2 - Slide

Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie

Slide 3 - Drag question

persoonlijk of bezittelijk?
persoonlijk voornaamwoord: ich, du, er/sie/es, wir, ihr, sie Sie
  • verwijst naar een persoon / personen
  • vervangt een zelfstandig naamwoord

bezittelijk voornaamwoord: mein, dein, sein, ihr, unser, euer, ihr, Ihr
  • geeft aan dat iets van iemand is/bij iemand hoort
  • kan een de uitgang 'e' komen bij vrouwelijke en meervoud woorden (die)

Slide 4 - Slide

persoonlijk of bezittelijk

Weißt du wo meine Brille ist? Ich kann sie nicht finden.

Hast du deinen Stift mitgebracht? 

Slide 5 - Slide

bezittelijk voornaamwoord
Was ist (jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr

Slide 6 - Quiz

bezittelijk voornaamwoord
Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
meine
B
ihr
C
ihre
D
euere

Slide 7 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord
(jullie) Auto (o) ist sehr schön.
A
unser
B
euere
C
unsere
D
euer

Slide 8 - Quiz

bezittelijk voornaamwoord
(Jouw)... Wohnung (v) ist nicht groß.

Slide 9 - Open question

bezittelijk voornaamwoord
Wie sieht (zijn) ... Zimmer aus?

Slide 10 - Open question

1e naamval
ich  - ik 
du   - jij
er    - hij
sie  - zij
es   - het
wir  - wij
ihr   - jullie
sie   - zij
Sie   - u
wer  -wie?
4e naamval
mich     - mij
dich      - jou
ihn         - hem
sie         - haar
es          - es       
uns        - ons
euch     - jullie
sie         - hen
Sie        - u
wen     - wie?

Slide 11 - Slide

Welches Bett ist für mich?                        - Welk bed is voor mij?               
Ich habe ein Poster für dich gekauft.     - Ik heb een poster voor jou gekocht. 
Hast du eine Lampe für ihn?                    - Heb je een lamp voor hem
Hier ist ein Stuhl für sie.                              - Hier is een stoel voor haar. 
Haben Sie eine Wohnung für uns?         - Heeft een een woning voor ons?
Ich habe die Möbel für euch bezahlt.     - Ik heb de meubels voor jullie betaald. 
Hier sind noch Stühle für sie.                    - Hier zijn nog stoelen voor jullie. 
Was kann ich für Sie tun?                          - Wat kan ik voor u doen? 
Für wen hast du das mitgebracht?        - Voor wie heb je dat meegenomen?
De vormen mich, dich enzovoort zijn de vormen van het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval. Na für en een aantal andere voorzetsels staat het persoonlijk voornaamwoord in de vierde naamval.
In het Nederlands kennen we deze verandering van het persoonlijk voornaamwoord ook. 

Slide 12 - Slide

Das Geschenk ist für (mij) .....
A
ich
B
mich

Slide 13 - Quiz

Durch (hem) ..... habe ich vergessen.
A
ihn
B
er

Slide 14 - Quiz

Ohne (jou) ..... kann ich nicht leben!
A
du
B
dich

Slide 15 - Quiz

K7 Paragraf E - Grammatik A
Selbstständig machen: K7 Paragraf E: Aufgabe 20 bis 23
Hilfsmittel: Grammatik A im Buch
Zeit: 15 Minuten, danach besprechen

Fertig = Wortschatz lernen
  • Lernliste B NL-DU (hängen t/m wohnen)
  • Lernliste C DU-NL
  • Lernliste D DU-NL


    timer
    15:00

    Slide 16 - Slide

    Nächste Stunde
    Deutschlandlabor: wohnen in Deutschland
    dein Traumhaus
    Wochenaufgaben abschließen

    Slide 17 - Slide