6.1 rekenen met procenten

Wat gaan we vandaag doen?
1. voorkennis ophalen over procenten
2. Uitleg bij H6.1 en oefenen
    3. Zelf aan het werk


1 / 26
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
1. voorkennis ophalen over procenten
2. Uitleg bij H6.1 en oefenen
    3. Zelf aan het werk


Slide 1 - Slide

wat is een procent?

Slide 2 - Mind map

breuken, decimalen en procenten
De breuk          en het decimale getal 0,1 zijn  hetzelfde.

Het woord procent betekent per honderd. 
1% is dus één van de honderd ofwel één honderdste deel. 

       1% =              =0,01             10% =                            =  0,1
1001
10010=101
101

Slide 3 - Slide

Welke horen bij elkaar?
1%
0,1%
0,001
1
0,1
100%
10%
0,01
0,1%
0,001

Slide 4 - Drag question

Wat is het verschil tussen:
50% van 200 =


50 van de 200 =

Slide 5 - Slide

Wat is het verschil tussen:
50% van 200 =
50% = 0,5      De helft van 200 is 100.

50 van de 200 =
50 van de tweehonderd = 50/200 = 1/4 = 0,25
50 past namelijk 4 keer in 200. 
0,25 x 100% = 25%

Slide 6 - Slide

Hoeveel procent is 51 van de 83?
Afronden op 2 decimalen

Slide 7 - Open question

Rekenen met procentuele toename
Een toegangskaartje voor een pretpark kost 21,50 euro. 
De prijs wordt verhoogd met 12,5%

Wat kost het nieuwe kaartje?

Rond af op 2 decimalen (geld!)



Slide 8 - Slide

Rekenen met procentuele toename

Nieuw = oud + (percentage x oud)

Slide 9 - Slide

Rekenen met procentuele toename
Prijs van het oude kaartje is 21,50 euro
De prijsstijging is 12,5%          Rond af op 2 decimalen (geld!)

                                   NIEUW = OUD +  (% in decimalen) x OUD
                                   NIEUW =    21,50 +         .....................       x 21,50
                                      ........... =  21,50 + ..................

Slide 10 - Slide

Rekenen met procentuele toename
Prijs van het oude kaartje is 21,50 euro
De prijsstijging is 12,5%      Rond af op 2 decimalen (geld!)

                                   NIEUW = OUD +  (% in decimalen) x OUD
                                   NIEUW = 21,50 + 0,125 x 21,50
                                   NIEUW = 21,50 + 2,6875   
                                   Dus nieuwe prijs is 24,19 euro. 

Slide 11 - Slide

Een paraplu kost eerst 12,50 euro.
De winkel verhoogt het bedrag met 6%.
Hoeveel kost de paraplu nu?

nieuw = oud + % in decimalen x oud
A
14,25 euro
B
18,50 euro
C
13,25 euro
D
20 euro

Slide 12 - Quiz

Een voetballer is 200.000 euro waard. Hij scoort 3 keer en zijn waarde stijgt met 9%. Hoeveel is de voetballer nu waard?

Slide 13 - Open question

Oefenen met opdrachten
voorkennis Hoofdstuk 6 opgave 1 t/m 5
Maak van H6.1 opgave 3 en 4

Slide 14 - Slide

Rekenen met procentuele afname
Een toegangskaartje voor een pretpark kost 23 euro. 
De prijs wordt verlaagd met 15%

Wat kost het nieuwe kaartje?


Slide 15 - Slide

Rekenen met procentuele afname

Nieuw = oud - (percentage x oud)

Slide 16 - Slide

Rekenen met procentuele afname
Prijs van het oude kaartje is 23 euro
De prijsdaling is 15%

                                   NIEUW = OUD -  (% in decimalen) x OUD
                                   ............. =   23     -             ..........    x   23
                                   .............. =  23     -     .........................
                                   

Slide 17 - Slide

Rekenen met procentuele afname
Prijs van het oude kaartje is 23 euro
De prijsdaling is 15%

                                   NIEUW = OUD -  (% in decimalen) x OUD
                                   NIEUW = 23 - 0,15 x 23
                                   NIEUW = 23  -     3,45 
                                   Dus nieuwe prijs is 19,55 euro. 

Slide 18 - Slide

De prijs van een zwembroek is 19,99
Er is een korting van 30%
Hoeveel kost een zwembroek nu?

Nieuw = oud - % in decimalen x oud
A
14,00 euro
B
13,99 euro
C
15,00 euro
D
14,99 euro

Slide 19 - Quiz

De prijs van een ipad is 495 euro
Er is een korting van 10%
Hoeveel kost een ipad nu?

Nieuw = oud - % in decimalen x oud
A
445,50 euro
B
455 euro
C
49,50 euro
D
45,50 euro

Slide 20 - Quiz

De prijs van een fiets is 225 euro
Er is een prijsstijging van 2,5%
Hoeveel kost de fiets nu?


A
225 euro
B
230,63 euro
C
219,38 euro
D
281,25 euro

Slide 21 - Quiz

Vorig jaar zijn er 1200 zwemabonnementen verkocht. Dit jaar is er een afname van 4%. Hoeveel zwemabonnementen zijn er verkocht?

Slide 22 - Open question

Dus wat hebben we gezien?
Toename van 12%
Nieuw = oud + 0,12 x oud

Afname van 12%
Nieuw = oud - 0,12 x oud

Slide 23 - Slide

Aan het werk met het volgende:
opgaven:


H6.1 opgave 2 en 5, 6, 7, 8, 9, 10


Slide 24 - Slide

0

Slide 25 - Video

Kan je nu zelf de toename en afname berekenen ?
-3100

Slide 26 - Poll