Thema 3 B6 + 7 Gezond leven + Alcohol

Thema 3  

Basisstof 6 Gezond leven
Basisstof 7 Alcohol

Eerst 2 minuten opstarten en spullen pakken
en LessonUp klaarzetten!
timer
2:00
1 / 45
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 10 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Thema 3  

Basisstof 6 Gezond leven
Basisstof 7 Alcohol

Eerst 2 minuten opstarten en spullen pakken
en LessonUp klaarzetten!
timer
2:00

Slide 1 - Slide

Wat gaan we vandaag doen?

  • Herhalingsoefeningen B5 (5 min)
  • Uitlegvideo + uitleg B6 (15 min)
  • Zelfstandig aan de slag (15-20 min)
  • Lesafsluiter B6 (5 min)

Slide 2 - Slide


Wat is immuniteit?
A
Immuniteit is dat 1 persoon wel 100 anderen kan besmetten
B
Als je immuun bent dan word je heel ziek van een ziekteverwekker
C
Als je immuun bent dan kun je anderen heel erg besmetten met het virus
D
Als je immuun bent dan word je niet ziek van een ziekteverwekker

Slide 3 - Quiz

Welke letter geeft een antigeen aan?
A
P
B
Q
C
R

Slide 4 - Quiz

Jessy is 2 jaar en heeft de 5e ziekte. Dit is een kinderziekte.
Hoe heet de immuniteit die ontstaat na het doormaken van deze ziekte?
A
Kinderimmuniteit
B
Tijdelijke immuniteit
C
Natuurlijke immuniteit
D
Kunstmatige immuniteit

Slide 5 - Quiz

Wat zit er in een griepvaccinatie ?

A
Antistoffen
B
Antigenen
C
Vreetcellen
D
Een beetje van het virus

Slide 6 - Quiz

Kunstmatige immuniteit ontstaat door...
A
de ziekte doorlopen
B
vaccineren/inenten

Slide 7 - Quiz

Wat is natuurlijke immuniteit?
A
je bent gevaccineerd en hebt daardoor antistoffen tegen de ziekte.
B
Je bent ziek geweest en hebt daardoor antistoffen tegen de ziekte.
C
je bent immuun door een vaccinatie
D
je bent immuun zonder ziek geweest te zijn.

Slide 8 - Quiz

Een nadeel van passieve immuniteit is...
A
het is duur omdat het maken van antistoffen duur is
B
het is kortdurend omdat de antistoffen afgebroken worden
C
het is kortdurend omdat de antistoffen maar kort aangemaakt worden door je lichaam
D
het is gevaarlijk om antistoffen in je lichaam te spuiten

Slide 9 - Quiz

Wat voor immuniteit is dit?
Iemand krijgt een corona-vaccinatie.
A
Natuurlijke immuniteit
B
Kunstmatige actieve immuniteit
C
Kunstmatige passieve immuniteit

Slide 10 - Quiz

Wat is een allergie?
A
Een reactie van het immuunsysteem op een ongevaarlijke stof
B
Een vorm van immunisatie
C
Een erfelijke afwijking in het immuunsysteem
D
Een ander woord voor anafylactische shock

Slide 11 - Quiz

Alice heeft een pinda-allergie en heeft daarom altijd een EpiPen bij zich. Wanneer moet Alice haar EpiPen gebruiken?
A
Voordat ze iets gaat eten waar pinda’s in zitten.
B
Wanneer ze na het eten van pinda’s een anafylactische reactie krijgt.
C
Wanneer ze een branderig gevoel krijgt na het eten van pinda’s.

Slide 12 - Quiz

Leerdoelen B6

  • 3.6.11 Je kunt aangeven hoe je je hart en bloedvaten gezond kunt houden.

  • 3.6.12 Je kunt de gevolgen van alcohol op korte termijn en op lange termijn noemen.
       

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

Bloeddruk
  • De druk die het bloed uitoefent op de wanden van de slagaders 
  • Bloeddruk omhoog bij inspanning, bloeddruk omlaag in rust
  • Lage bloeddruk: komt niet vaak voor en meestal onschuldig. Soms hoofdpijn/duizelig.
  • Hoge bloeddruk: door stress, roken, overgewicht en zout eten. Beschadiging wanden slagader --> slagaderverkalking

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Slagaderverkalking
  • Witte bloedcellen en vettige stoffen hopen zich op in de wand --> verdikking die hard wordt door kalk (slagaderverkalking)

  • De wanden van de slagaders worden nauwer en stijver (minder elastisch)

  • Weefsels achter vernauwing krijgt minder bloed, en dus minder voedingsstoffen en zuurstof. Organen gaan slechter functioneren en hart overbelast...

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Hartinfarct
  • Als er slagaderverkalking optreedt bij een bepaalde slagader ontstaan er scheurtjes in de wand, waardoor bloed kan gaan stollen en een bloedstolsel veroorzaakt.

  • Raakt een kransslagader door een stolsel plotseling verstopt heeft iemand een hartinfarct/hartaanval. Deel van het hart krijgt geen voedingsstoffen en zuurstof meer en raakt beschadigd.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Gezonde leefstijl
Hart- en vaatziekten: verzamelnaam voor ziekten aan hart en bloedvaten.


Hart- en vaatziekten
Erfelijke factoren
Andere oorzaken
Niks aan te doen
Gezonde leefstijl
  • Niet roken
  • Drink geen alcohol (niet meer dan één glas per dag
  • Eet gezond en gevarieerd
  • Beweeg regelmatig
  • Voorkom stress en zorg voor voldoende ontspanning

Slide 21 - Slide

Tips voor minder stress
  1. Gezonde leefstijl dus...
  2. Schrijf op wat je graag doet en maak daar tijd voor
  3. Grote opruiming/ schoonmaak van je slaapkamer ruimt ook op in je hoofd. 
  4. Hou tijd vrij voor onverwachte gebeurtenissen
  5. Doe één ding tegelijk en neem daar  de tijd voor
  6. Routine in je dag- en nachtritme
  7. Prop niet je hele dag vol met activiteiten

Slide 22 - Slide

Zelfstandig aan de slag
  • Maak opdracht 1 t/m 9 (+10 extra uitdaging)
  • Kijk de opdrachten na met het antwoordboek of digitaal
  • Oefen de Flitskaarten en check de leerdoelen met de Test Jezelf

Klaar? 
  • Lees de Samenhang op bladzijde 226 en maak opdracht 11 als                       je eerder klaar bent...


timer
15:00

Slide 23 - Slide

Thema 3  

Basisstof 6 Gezond leven
Basisstof 7 Alcohol

Eerst 2 minuten opstarten en spullen pakken
en LessonUp klaarzetten!
timer
2:00

Slide 24 - Slide

Waardoor kan een hartinfarct worden veroorzaakt?
A
Door het optreden van slagaderverkalking in een longslagader
B
Door het optreden van slagaderverkalking in een kransslagader.
C
Door het optreden van slagaderverkalking in de halsslagader.
D
Door het optreden van slagaderverkalking in de leverslagader.

Slide 25 - Quiz

Welke weg legt alcohol vanaf de bloedvaten van de dunne darm tot de hersenen af ?
Zet de onderdelen op volgorde
Poortader
Aorta
Hart 2 x
Holle Ader
Lever

Slide 26 - Drag question

Alcohol wordt vervoerd door het bloed.
Door welk bestanddeel van bloed
wordt alcohol vervoerd?
A
Rode bloedcellen
B
Witte bloedcellen
C
Bloedplaatjes
D
Bloedplasma

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Alcohol
  • Stof met verdovende werking
  • Komt op vrijwel alle plaatsen van lichaam terecht
  • Beïnvloedt organen als lever, zintuigen en het zenuwstelsel
  • Tot 24e levensjaar meer schadelijk voor hersenen
  • Kater: hoofdpijn, enorme dorst en misselijkheid
  • Door vochttekort en door giftige stoffen bij afbraak alcohol

Slide 30 - Slide

Effecten alcohol

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Video

Alcoholgehalte
  • De hoeveelheid alcohol in je bloed. Gemeten in promillage (‰)
  • 1 ‰ = één milligram alcohol per milliliter bloed
  • Afhankelijk van lichaamsgewicht en de tijd die de alcohol in het lichaam zit.

Slide 33 - Slide

Binge drinking
  • Alcoholvergiftiging: bewustewloos raken door meer dan 4‰ 
  • Jongeren al bij 7 glazen (1,7‰)
  • Binge drinking = binnen korte tijd veel alcohol drinken waardoor het alcoholgehalte boven de 0,8‰ komt. 
  • Schadelijke effecten op organen en verhoogde kans op een herseninfarct.

Slide 34 - Slide



Korte termijn:
  • Verhoging hartslag
  • Zelfoverschatting
  • Versterkt gevoelens
  • Vermindering reactie snelheid
  • slechte coördinatie
  • Verdoving van zintuigen


Lange termijn:
  • Verstoring van de ontwikkeling van de hersenen
  • Verstoring balans tussen de hormonen
  • Beschadiging organen (lever, hersenen, maag en hart)
  • Geheugenverlies en prestaties school, studie en werk achteruit
Effecten van alcohol

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

2

Slide 37 - Video

00:56
Vanaf hoeveel glazen wordt je geheugen minder?
A
Ik onthoud nooit iets
B
10 glazen
C
1 glas
D
4 glazen

Slide 38 - Quiz

01:54
Wat zou je doen als je vriend(in) bewusteloos raakt door te veel drank?
A
Lekker laten liggen
B
112 bellen
C
mijn ouders bellen
D
iemand op straat aanspreken

Slide 39 - Quiz

1. Alcohol zorgt ervoor dat je meer/minder moet plassen.

2. Na het drinken van een glas bier is het alcoholpromillage in een groter lichaam hoger/lager dan in een klein lichaam.
A
1. Meer 2. Hoger
B
1. Meer 2. Lager
C
1. Minder 2. Hoger
D
1. Minder 2. Lager

Slide 40 - Quiz

Zelfstandig aan de slag
  • Maak opdracht 1 t/m 4
  • Kijk de opdrachten na met het antwoordboek of digitaal
  • Oefen de Flitskaarten en check de leerdoelen met de Test Jezelf



timer
15:00

Slide 41 - Slide

Lesafsluiter B6

Slide 42 - Slide

2 extra uitlegvideo's van 

Biologie met Joost

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Video

Slide 45 - Video