Unit 5 lesson 2 + kennismaking

Kennismaking
- verdeling presentaties (zie ItsLearning)
- overzicht wat we nog gaan doen staat al op ItsLearning
(Pw unit 5, Luistertoets, presentaties, leestoets)
1 / 28
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Kennismaking
- verdeling presentaties (zie ItsLearning)
- overzicht wat we nog gaan doen staat al op ItsLearning
(Pw unit 5, Luistertoets, presentaties, leestoets)

Slide 1 - Slide

Today's  goal:

- Je kan de juiste hoeveelheden aangeven in een zin d.m.v. woorden als veel, een paar, een beetje en weinig.
- Je weet wat een short answer is
- Je weet hoe je een advies moet geven

Slide 2 - Slide

Welke woorden kun je gebruiken om VEEL te zeggen in het Engels?
A
a lot of
B
much
C
many
D
alle bovenstaande antwoorden

Slide 3 - Quiz

VEEL
much = enkelvoud of ontelbaar

much sugar
much time
much homework
much coffee
much  money


Slide 4 - Slide

VEEL
many = meervoud of telbaar 
many children
many birds
many subjects
many stories

Slide 5 - Slide

A LITTLE = een beetje (enkelvoud)

A FEW = een paar (meervoud)


I need a little more time.
Ik heb een beetje meer tijd nodig.

Jack eats a few fries.
Jack eet een paar frietjes.


LITTLE = weinig (enkelvoud)

FEW = weinig (meervoud)


My teacher has little patience.
Mijn lerares heeft weinig geduld.

We bought few books yesterday.
Wij kochten weinig  boeken gisteren.

Slide 6 - Slide

___ (weinig) people tell the truth!
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 7 - Quiz

He sang ___ (een beetje) better than last time.
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 8 - Quiz

Forrest didn't have ___ (veel) chocolates in his box.
A
a few
B
many
C
much
D
a little

Slide 9 - Quiz

The girl has ___ (weinig) sunshine
in her life.
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 10 - Quiz

Bill didn't kill ___ (een paar) people,
he killed a lot.
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 11 - Quiz

___ (veel) girls watched Frozen
in the cinema.
A
much
B
few
C
a lot of
D
little

Slide 12 - Quiz

Slide 13 - Slide

Should / Shouldn't
Kies bij de volgende zinnen uit 'should' en 'shouldn't'

Slide 14 - Slide

You _____ now. It is late already
A
should leave
B
shouldn't leave
C
should leaving
D
shouldn't leaving

Slide 15 - Quiz

You _____ that. It is bad for you (eat)
A
should eat
B
shouldn't eat
C
should eating
D
shouldn't eating

Slide 16 - Quiz

You _____ too much. It is not good for you (stress)
A
should stress
B
should stressing
C
shouldn't stress
D
shouldn't stressing

Slide 17 - Quiz

He _____ now. It is very slippery
A
should drive
B
shouldn't drive
C
should driving
D
shouldn't driving

Slide 18 - Quiz

I ____ there, they need me. (go)
A
should go
B
shouldn't go
C
should going
D
shouldn't going

Slide 19 - Quiz

Short Answers
short answer
short answer
short answer
short answer

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Hoe weet ik of ik een positief of negatief short answer moet geven?

Meestal geven wij met + aan dat je short answer positief moet zijn en met - dat het negatief moet zijn.

Doen wij dat niet? Dan zijn er aanwijzingen om het antwoord heen die verklappen dat het enige logische antwoord positief of negatief moet zijn.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide


Question: Does she know the recipe?
Answer : Yes, ...

Slide 25 - Open question


Question: Were you asleep at 3 a.m.?
Answer: No, I ... I brought my sister to the airport.

Slide 26 - Open question


Question: Could they call me ?
Answer: No, they ...

Slide 27 - Open question

Homework: see ItsLearning
Vergeet niet je presentatie in te leveren, een week voor je moet presenteren!

Slide 28 - Slide