Na de dood van Karel in 814 werd hij
opgevolgd door een aantal zwakkere vorsten.
Het rijk viel uiteen.
Onder de zwakke koningen veranderde de verhouding tussen leenheren en leenmannen
Hertogen en graven behandelden hun gebied steeds meer als hun eigen bezit, terwijl ze het in leen hadden.
De zwakke koningen stonden toe dat het gezag over een gebied erfelijk werd.