Periode 2 Les 1

Willkommen!
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Willkommen!

Slide 1 - Slide

Das Programm für Heute
-Programma voor deze periode bespreken
- Herhaling 
-Uitleg werkwoordsvervoeging


Slide 2 - Slide

Deze periode staat in het teken van LEZEN!

Slide 3 - Slide

Programma komende periode
Deze periode komt de vaardigheid 'Lesen' aan bod. 
Je leest 2 stripboekjes en 1 leesboek op een vast uur in de week. 
Nieuwe woorden en grammatica.
Grammatica: herhaling van Haben en Sein & der/die/das. 
Nieuw: werkwoordvervoeging en het werkwoord Werden.

Slide 4 - Slide

Hoe ziet dat er dan uit?


Les 1: Herhaling en uitleg nieuwe lesstof.
Les 2: Lezen 
(TL: Les 3: Lezen teksten in verschillende werkvormen).

Slide 5 - Slide

Toetsen
1 SO woorden + grammatica
1 Proefwerk woorden + grammatica
2 SO cijfers stripboek 
1 Proefwerk cijfer leesboek 
(TL: Extra proefwerk leestoets)

Slide 6 - Slide

Werkwoorden


Regelmatige werkwoorden

Slide 7 - Slide

Doel



Ik weet wat regelmatige werkwoorden zijn

Ik kan regelmatige werkwoorden vervoegen

Slide 8 - Slide

Een zwak werkwoord bestaat uit een stam en een uitgang. De stam maak je door:
A
De ich-vorm
B
het hele ww - en

Slide 9 - Quiz

Regelmatige werkwoorden
Vervoegen van het werkwoord door eerst de stam op te schrijven. De stam is het hele werkwoord - en of - n.
Voorbeeld: 
wohnen = wohn
kaufen = kauf
reisen = reis 

Slide 10 - Slide

De stam van spielen is dus:

Slide 11 - Open question

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 12 - Slide

Ich krijgt als uitgang
A
e
B
en
C
t
D
st

Slide 13 - Quiz

du krijgt als uitgang
A
t
B
st
C
en
D
e

Slide 14 - Quiz

wir, sie en Sie krijgen als uitgang
A
t
B
en
C
st
D
e

Slide 15 - Quiz

ich
du
er/ sie es
wir
ihr
Sie/ sie
wohne
wohnst
wohnt
wohnen
wohnt
wohnen

Slide 16 - Drag question

Regelmatige werkwoorden: uitgangen
werkwoord: kaufen, stam: kauf
ich kauf e
du kauf st
er/sie es kauf t
wir kauf en
ihr kauf t
sie kauf en
Sie kauf en


Slide 17 - Slide

du (kaufen).
A
kaufet
B
kaufe
C
kaufen
D
kaufst

Slide 18 - Quiz

Ich (spielen)
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
gespielt

Slide 19 - Quiz

ihr (machen)
A
machen
B
machst
C
macht
D
machet

Slide 20 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 21 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 22 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 23 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (spielen) gern Tennis.
A
spielt
B
spiele
C
spielen
D
spielst

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Slide