vragenlijst

Vragenlijst
Je krijgt een aantal vragen over de baby en zijn/haar ontwikkeling. 
Na het beantwoorden kun je zien of je antwoord goed is of wat het had moeten zijn. Sommige antwoorden kunnen het weergeven als fout, omdat je misschien niet dezelfde bewoording hebt gebruikt. Controleer daarom zelf het juiste antwoord en of dit overeenkomt met wat jij hebt gezegd.
Heb je meer dan 40 vragen goed dan bezit je voldoende kennis.
Heb je veel antwoorden die je niet (zeker)  weet, dan is dat een onderwerp waar je je nog in moet gaan verdiepen.
1 / 51
next
Slide 1: Slide
Pedagogisch werkMBOStudiejaar 4

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Vragenlijst
Je krijgt een aantal vragen over de baby en zijn/haar ontwikkeling. 
Na het beantwoorden kun je zien of je antwoord goed is of wat het had moeten zijn. Sommige antwoorden kunnen het weergeven als fout, omdat je misschien niet dezelfde bewoording hebt gebruikt. Controleer daarom zelf het juiste antwoord en of dit overeenkomt met wat jij hebt gezegd.
Heb je meer dan 40 vragen goed dan bezit je voldoende kennis.
Heb je veel antwoorden die je niet (zeker)  weet, dan is dat een onderwerp waar je je nog in moet gaan verdiepen.

Slide 1 - Slide

Welke ontwikkelingsgebieden zijn er?

Slide 2 - Open question

Wat valt er volgens jou onder interne factoren?

Slide 3 - Open question

Wat zijn volgens jou externe factoren?

Slide 4 - Open question

Zelfbepaling is:
A
Zelf kiezen of je macaroni of spaghetti eet.
B
Het vermogen om zelf richting te geven aan je eigen ontwikkeling.
C
Het vermogen zelf te kiezen welke beroep je uitoefent.
D
Handelen vanuit autonomie.

Slide 5 - Quiz

Vanaf welke week is een baby levensvatbaar?
A
20 weken
B
24 weken
C
32 weken
D
36 weken

Slide 6 - Quiz

Hoeveel fontanellen heeft een baby?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 7 - Quiz

Wat houdt het gouden uur in?

Slide 8 - Open question

Wat zijn fontanellen?

Slide 9 - Open question

Noem 2 reflexen waarmee een baby wordt geboren.

Slide 10 - Open question

Noem 1 voorbeeld hoe je zien, horen of voelen kan stimuleren.

Slide 11 - Open question

Leg het begrip 'theory of mind' uit

Slide 12 - Open question

Vanaf welke leeftijd zijn de gebieden die informatie vanuit zintuigen verwerken ontwikkeld?
A
2jaar
B
4jaar
C
6jaar
D
16jaar

Slide 13 - Quiz

De hersengebieden die de zintuigelijke informatie verwerkt, noem je ook wel...
A
Associatiegebieden
B
Prefrontale cortex
C
Temporale kwab
D
Cortex

Slide 14 - Quiz

Hoe noem je de verbindingen in het brein die signalen doorgeeft naar de hersenen.
A
Synapsen
B
Neuronen
C
Cortex
D
Zenuwcellen

Slide 15 - Quiz

De associatiegebieden heb je nodig om:
A
Je zintuigen te kunnen gebruiken.
B
Te kunnen praten.
C
Complexe bewegingen te maken.
D
Complexe bewegingen te maken en taal te leren.

Slide 16 - Quiz

Een voorbeeld van een controle patroon is:
A
Wanneer een baby huilt het eten geven.
B
Wanneer een baby huilt het laten huilen.
C
Wanneer een baby huilt het in bed leggen.
D
Wanneer een baby huilt het toezingen.

Slide 17 - Quiz

Sleepvraag
Je krijgt hierna een sleepvraag over de verschillende hersengebieden, sleep het juiste antwoord naar het juiste hersendeel.

Slide 18 - Slide

B
C
A
D
Frontale kwab
Pariëtale kwab
Temporale kwab
Occipitale kwab

Slide 19 - Drag question

Leg het begrip objectpermanentie uit

Slide 20 - Open question

Vanaf welke leeftijd ontwikkelt objectpermanentie zich gemiddeld.
A
4 maanden
B
6 maanden
C
9 maanden
D
12 maanden

Slide 21 - Quiz

Waaraan zie je dat een baby zich prettig voelt?

Slide 22 - Open question

Waar let je op als je materialen kiest voor baby's?

Slide 23 - Open question

Hoe kan een baby/kind stress ontladen? Meerdere antwoorden zijn goed.
A
Lachen
B
Spelen
C
Huilen
D
Symbolisch spel

Slide 24 - Quiz

Hoe lang huilt een baby gemiddeld per dag?
A
15-20 minuten
B
20-25 minuten
C
30-35 minuten
D
35-40 minuten

Slide 25 - Quiz

Stress van de pedagogisch medewerker kan de baby ook stress bezorgen
A
Waar
B
Niet waar
C
Dat ligt eraan wat voor stress het is.

Slide 26 - Quiz

Welke gevolgen kan blootstelling aan veel en extreme stress hebben voor een baby?
A
) Er kunnen geen verbindingen meer groeien tussen neuronen waardoor een baby een ontwikkelingsachterstand oploopt.
B
De baby is sneller van streek en prikkelbaar en het heeft gevolgen voor het immuunsysteem/is sneller ziek.
C
Het stresssysteem van de baby is dusdanig geactiveerd dat een baby ongevoelig wordt voor troosten.

Slide 27 - Quiz

Waardoor kan een kind/baby gezichtsuitdrukkingen overnemen van de verzorger?
A
Spiegelen
B
Spiegelneuronen
C
Door zintuigelijke waarneming
D
Door genetische aanleg

Slide 28 - Quiz

Wat is een voorbeeld van hechtingsgericht handelen bij het huilen.
A
Onderzoeken wat de oorzaak van het huilen is.
B
Huilen stoppen door een speen te geven.
C
Een baby laten huilen.
D
Pm'er bepaalt vrijheid-nabijheid.

Slide 29 - Quiz

Leg uit waarom een boxmobiel een baby niet stimuleert om te ontwikkelen.

Slide 30 - Open question

Wat is het beste speelgoed voor een baby?
A
Actief speelgoed met veel licht en geluid.
B
Passief speelgoed van plastic.
C
Actief speelgoed in neutrale kleuren.
D
Passief speelgoed van natuurlijk materiaal.

Slide 31 - Quiz

Welke bewering is juist als het gaat over een baby die aan het spelen is?
A
De kwaliteit van het spel dat een baby laat zien is af te meten aan de aandacht waarmee het speelt.
B
Een baby kan maar kort focussen op een speeltje, het is dan ook belangrijk om telkens nieuw speelmateriaal aan te bieden.
C
Een baby heeft constante steun nodig van een volwassene om gedrag tijdens spel te kunnen reguleren.

Slide 32 - Quiz

Hoe vaak mag een baby maximaal zuigen aan de fles voordat het gaat slikken.
A
1 keer
B
2 keer
C
3 keer
D
4 keer

Slide 33 - Quiz

Hoelang mag je overgebleven melk bewaren en opnieuw aanbieden.
A
Niet
B
Binnen een half uur mag je het opnieuw opwarmen en geven.
C
Binnen een uur mag je het opnieuw opwarmen en geven.
D
Binnen het uur, maar je mag het niet opnieuw opwarmen.

Slide 34 - Quiz

Sleepvraag
Er volgt hierna een sleepvraag. Koppel het begrip bij de juiste uitleg.

Slide 35 - Slide

Baby's worden angstig als hun ouders/verzorgers weggaan.
Baby's zijn gehecht aan een persoon en reageren angstig op andere personen.
Baby heeft moeite om zich te hechten aan mensen.
Bindingsangst
Scheidingsangst
Eenkennigheid

Slide 36 - Drag question

Pubers kunnen problemen ervaren door trauma's die zij als baby's hebben opgedaan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 37 - Quiz

Een trauma tijdens de babytijd beïnvloed de ontwikkeling van het brein:
A
niet, de baby krijgt nog niet zoveel mee.
B
een beetje, maar men kan eroverheen groeien.
C
zeker weten, het fundament van het brein wordt aangetast.
D
zeker, maar het kan niet perse kwaad.

Slide 38 - Quiz

Als je een baby "tummytime" geeft, gaat het eerder rollen/lopen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 39 - Quiz

Een baby mag gewicht dragen op de benen, in een staande houding, als deze......
A
net geboren is, het loopreflex is niet voor niets al aanwezig.
B
minimaal zelfstandig kan zitten, de heupen moeten eerst kracht opbouwen door het rollen.
C
zichzelf kan optrekken aan een tafel, de armen vangen de kracht wel op door het vasthouden.
D
zelfstandig kan staan, anders zakt het door de benen heen.

Slide 40 - Quiz

Vanaf welke leeftijd begint een baby gemiddeld gericht te brabbelen?
A
2 maanden
B
3 maanden
C
4 maanden
D
5 maanden

Slide 41 - Quiz

Welke bewering is juist als het gaat over het bieden van emotionele ondersteuning?
A
Een pedagogisch medewerker die met baby’s werkt reageert intuïtief altijd op de meest ondersteunende manier op de non-verbale signalen van het kind.
B
Om een baby zich veilig en gesteund te laten voelen is het belangrijk je handelen constant te ondersteunen met taal. Doordat baby’s taal nog niet goed begrijpen maakt het niet uit wat of hoe je iets zegt.
C
Je moet goed kijken naar waar een baby mee bezig is, wat er gebeurt en welke signalen de baby geeft. Je interpreteert het gedrag en geeft betekenis aan wat de baby doet.

Slide 42 - Quiz

Baby’s hebben een heel direct lichamelijk contact met iedereen die voor hen zorgt. Waarom
is het van belang baby’s op een zorgvuldige manier aan te raken, op te pakken en verzorgen?
Bijv. tijdens een verschoonmoment?
A
Door tijdens deze momenten de baby voldoende steun maar ook bewegingsvrijheid te geven en hem te laten reageren op je toenadering en aanraking , geef je de baby een veilig gevoel.
B
Hoe zorgvuldiger, hoe meer routine er in al deze handelingen komt, waardoor er meer tijd overblijft voor het groepsproces.
C
Dit hoeft eigenlijk niet zo zorgvuldig. Baby’s kunnen nog geen inprenting maken van herinneringen dus het maakt dan niet uit als het af en toe minder zorgvuldig gebeurt.

Slide 43 - Quiz

Wat is belangrijk tijdens het wenproces?
A
Dat de baby al snel verschillende gezichten ziet van pedagogisch medewerkers zodat het niet afhankelijk raakt van één vaste verzorger.
B
Dat je zoveel mogelijk aansluit bij fysieke en sociale gewoontes van thuis.
C
De baby zo snel mogelijk binnen de structuur van de groep mee te laten draaien. Hoe meer dit afwijkt van thuis hoe meer het kind de kans krijgt zijn flexibele aanpassingsvermogen te vergroten.

Slide 44 - Quiz

Door het begeleiden van interacties tussen kinderen:
A
maken baby's nooit negatieve interacties mee. Dit stimuleert het veilige gevoel bij kinderen.
B
geef je kinderen bewust de kans om elkaar te kunnen observeren en imiteren. Dit stimuleert de sociaal-emotionele ontwikkeling.
C
voldoe je aan de voorkeur van baby's om op leeftijdgenootjes gericht te zijn in plaats van op een volwassene.

Slide 45 - Quiz

Wat zijn de drie vuistregels in het contact met een baby/kind?

Slide 46 - Open question

Grotere baby’s kunnen in hun fase van eenkennigheid opeens heel erg aan je gaan ‘hangen’.
Dit betekent dat:
A
je deze baby extra steun moet geven en exclusieve aandacht, bijvoorbeeld tijdens verzorgingsmomenten. Daarnaast ondersteun je de baby bij het wennen aan nieuwe mensen.
B
de baby geen vertrouwen in je heeft.
C
het extra belangrijk is om nieuwe gezichten op de groep te zetten, zodat de baby tijdens deze gevoelige periode leert om ook andere volwassene te vertrouwen.

Slide 47 - Quiz

Om goed de ontwikkeling te stimuleren van jonge kinderen is het belangrijk om:
A
een grote hoeveelheid en verscheidenheid aan speelmateriaal aan te bieden.
B
stimulering af te stemmen op de aandacht en het begripsniveau van de kinderen.
C
per kind een ontwikkelplan te maken en op een dag tenminste alle ontwikkelingsgebieden één keer aan bod laten komen.

Slide 48 - Quiz

Om met baby’s te kunnen werken moet je:
A
geduldig zijn en tegen huilen kunnen.
B
eigen behoeften kunnen onderdrukken om zo het belang van de baby voorop te stellen.
C
bewust zijn van je eigen emotionele reacties en daar goed mee om kunnen gaan.

Slide 49 - Quiz

Welke bewering is juist als het gaat over een baby die aan het spelen is?
A
Een baby kan maar kort focussen op een speeltje, het is dan ook belangrijk om telkens nieuw speelmateriaal aan te bieden.
B
De kwaliteit van het spel dat een baby laat zien is af te meten aan de aandacht waarmee het speelt.
C
Een baby heeft constante steun nodig van een volwassene om gedrag tijdens spel te kunnen reguleren.

Slide 50 - Quiz

Heb jij minimaal 42 vragen goed beantwoord? 
Goed bezig! Jij bezit voldoende kennis. 

Nog niet minimaal 42 vragen goed kunnen beantwoorden? 
Er is nog wat werk aan de winkel. Lees de informatie documenten nog is door, verdiep je door vakbladen en vraag anders mij om extra uitleg.

Slide 51 - Slide