2024 - 1HV Plurals

Plural
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo t, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Plural

Slide 1 - Slide


Ik weet hoe ik een Engels woord in het meervoud kan zetten.
A
0 - 25%
B
25 - 50%
C
50 - 75%
D
75 - 100%

Slide 2 - Quiz

Singular: enkelvoud
Plural: meervoud

Slide 3 - Slide

1. Algemene regel voor meervoud: 
woord + s                       1 dog - 3 dogs
    1 dog


   3 dogs

Slide 4 - Slide

2. Woorden die eindigen op een sisklank
woord + es
                 
  1 dress    6 dresses
  1 box       3 boxes

Slide 5 - Slide

Let op! 
Woorden die eindigen op een klinker + y krijgen gewoon een - s
          
  1 boy          3 boys
3. Woorden die eindigen op een medeklinker + y
-y verdwijnt en wordt - ies
                 
  1 bunny       4 bunnies

Slide 6 - Slide

4. Woorden die eindigen op een f of fe
f/fe verdwijnt en wordt -ves
                 
     1 leaf             4 leaves  
Let op!
Woorden die eindigen op -ff krijgen gewoon een -s

     1 knife          5 knives
     1 cliff                4 cliffs

Slide 7 - Slide

5. Woorden die eindigen op een ff
woord + s                 
     1 cliff                4 cliffs

Slide 8 - Slide

6. Woorden die eindigen op een medeklinker + o woord + es
                 
  1 hero      6 heroes
   1 photo       4 photos
Let op!
Sommige woorden die eindigen op + o krijgen gewoon een -s                 

Slide 9 - Slide

7. Uitzonderingen

Slide 10 - Slide

Baby
A
baby's
B
babys
C
babie's
D
babies

Slide 11 - Quiz

Box
A
boxes
B
boxxes
C
bosses
D
boxees

Slide 12 - Quiz

Uniform
A
uniformes
B
uniform's
C
uniforms
D
uniformies

Slide 13 - Quiz

Fish
A
fishes
B
fish
C
fishen
D
fishies

Slide 14 - Quiz

Thief
A
thiefs
B
thiefes
C
thiefies
D
thieves

Slide 15 - Quiz

Cookie
A
cooky's
B
cookies
C
cookys
D
cookyes

Slide 16 - Quiz

Butterfly
A
Butterflies
B
butterflys
C
butterflie's
D
butterfly's

Slide 17 - Quiz

Brush
A
Brushes
B
brush's
C
brushs
D
brushies

Slide 18 - Quiz

strawberry
A
strawberries
B
strawberrys
C
strawberrys
D
strawberryes

Slide 19 - Quiz

Pony
A
ponys
B
ponies
C
pony's
D
ponie's

Slide 20 - Quiz

Wife
A
wifes
B
wifies
C
wives
D
wife's

Slide 21 - Quiz

Recap aims

Slide 22 - Slide


Ik weet hoe ik een Engels woord in het meervoud kan zetten.
A
0 - 25%
B
25 - 50%
C
50 - 75%
D
75 - 100%

Slide 23 - Quiz

Practise
Unit 2.2 - ONLINE
Do assignment 3 




Slide 24 - Slide