Les 3: Herhaling Ser & Estar

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

We starten in 5 minuten met de les.

¿Qué vamos a hacer hoy?

A. Opstarten: les en absentie

B. Nakijken: Huiswerk

C. Doornemen: Woordenlijst 

D. Herhalen: Ser & Estar 

E. Afsluiting

Los deberes para la próxima clase:

Leren:  VOC 2.1, 2.2 en 2.3 pagina 79 & 80

Maken: 

Lesprogramma

Después de la clase... 

• Kan je  "ser" en "estar'' begrijpen en toepassen in contexten zoals identiteit, eigenschappen en tijdelijke toestanden enzovoort. 
• Zinnen kunnen vormen met de juiste vervoegingen van "ser" en "estar" in tegenwoordige tijd.
  

 

Registro de asistencia

Woordenlijst

Verbind de Spaans woord met de juiste Nederlandse vertaling

parar

para nada

infantil

el gusto

fuerte

aventurero/ a

casi

quedar

afspreken

de smaak

helemaal niet

stoppen

avontuurlijk

bijna

inderachtig

sterk

Vamos a repasar!!!!

Ser (uiterlijk)

Él es mayor.

Ella es delgada.

Nosotros somos Guapos

Maak een zin in het Spaans

Estar

Tijdelijk toestand

Maak een zin in het Spaans

Estar

Tijdelijk toestand

Maak een zin in het Spaans

Estar

Tijdelijk toestand

Maak een zin in het Spaans

Estar

Voorzetsels: en (in)

Plaatsbepaling 

Maak een zin in het Spaans

Estar

Voorzetsels: en (in)

Plaatsbepaling 

Maak een zin in het Spaans

Estar

Voorzetsels: en (in)

Plaatsbepaling 

Maak een zin in het Spaans

Estar

Voorzetsels: en (in)

Plaatsbepaling 

Maak een zin in het Spaans

Controle huiswerk

Los deberes(het huiswerk):

Maken:

Opdracht: 4 c pagina 55

Opdracht: 13a en b pagina 63

1. Welk werkwoord gebruik je voor beschrijvingen/vaste eigenschappen?

1. ser
2. estar

2. Welk werkwoord gebruik je voor tijdelijke dingen? (gevoel en zich bevinden)

1. ser
2. estar

Kies of je ser of estar gebruikt. Vervolgens: klik de juiste vervoeging aan.
3. Los sillones ___ de plástico.

1. está
2. están
3. es
4. son

Kies of je ser of estar gebruikt. Vervolgens: klik de juiste vervoeging aan.
4. Hoy mi profesor ____ feliz.

1. está
2. están
3. es
4. son

Kies of je ser of estar gebruikt. Vervolgens: klik de juiste vervoeging aan.
5. Mi amigo ___ marroquí.

1. está
2. están
3. es
4. son

Kies of je ser of estar gebruikt. Vervolgens: klik de juiste vervoeging aan.
6. Mis padres ____ bomberos.

1. estáis
2. estamos
3. sois
4. son

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
7. Estos teléfonos _____ de mis padres.

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
8. Mi amiga y yo _____ españolas.

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
9. Mis compañeros y yo _____ en el restaurante chileno.

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
10. Hoy yo ___ un poco nervioso por los examenes.

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
11. Ámsterdam __ la capital de Holanda.

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
12. Eindhoven __ en el sur del país.

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
13. ¿Dónde ____ vosotros ahora? ¿En Tenerife?

¡Ahora te toca a ti!
Kijk eerst of je ser of estar dient te gebruiken, en vervoeg deze vervolgens op de juiste wijze.
14. Estos ____ mis libros.

Ben je klaar?

Begin maar met het huiswerk.

Huiswerk:

- Leren: VOC 2.1

- Maken: Opdracht 13 a & b pagina 63

Wat heb je van 

deze les geleerd?

Wat vond je van deze les?

😒🙁😐🙂😃

Huiswerk

Los deberes:

Lezen: VOC 2.1

¡Hasta la próxima clase!