This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
H5 Verantwoord aan het werk
Slide 1 - Slide
H5 Verantwoord aan het werk
Hoe je leest en wat je leest hangt af van het doel dat je hebt als je gaat lezen.
Slide 2 - Slide
Wat is veilig handelen?
A
Kans op ongelukken en gevaren zo klein mogelijk maken.
B
Geen fouten maken met werk.
C
Met je handen werken.
D
Als je zelf maar geen gevaar loopt met werk.
Slide 3 - Quiz
Wat is een risico?
A
Kans op een geldprijs.
B
Kans op gevaar
C
Kans op nieuwe kleren
D
Geen kans van slagen
Slide 4 - Quiz
Op welke artikelen staan vaak gevaarlijke stoffen pictogrammen?
A
Shampoo
B
Alcohol en sigaretten
C
Schoonmaakmiddelen
D
afwasmiddel
Slide 5 - Quiz
pictogrammen van schadelijke stoffen
A
kun je in de keuken gebruiken
B
maakt je handen goed schoon
C
bijtende stof
D
ontvlambaar
Slide 6 - Quiz
Welk van de onderstaande pictogrammen zal op een gasfles met butaan staan? (butaan wordt als brandstof gebruikt, omdat het gas wordt bij kamertemperatuur)
A
pictogram I (giftig)
B
pictogram II (oxiderend)
C
pictogram III (schadelijk, irriterend)
D
pictogram IV (exploderend)
Slide 7 - Quiz
Jorike vraagt de verkoper met welk schoonmaakmiddel ze de metalen spoelbak moet schoonmaken. Volgens de verkoper mag het middel niet corrosief zijn. Welk van de volgende pictogrammen geeft aan dat een stof corrosief is?
(corrosief = dat een stof andere stoffen waarmee hij in contact komt kan vernietigen of onherstelbaar beschadigen)
A
B
C
D
Slide 8 - Quiz
Welke symbolen zijn weergegeven?
A
Pictogrammen: Toepassingsgebieden
B
Pictogrammen: Gevarensymbolen
C
Pictogrammen: Niet mengen!
D
Pictogrammen: gebodsborden
Slide 9 - Quiz
Op een fles verfverdunner staat: Licht ontvlambaar. Schadelijk bij aanraking met de huid.
Welke pictogrammen horen op de fles te staan?
D
C
B
A
A
pictogrammen A en B
B
pictogram B en C
C
pictogrammen C en D
D
pictogrammen A en D
Slide 10 - Quiz
Wat zijn persoonlijke beschermingsmiddelen?
A
bril, gehoorbescherming, handschoenen
B
helm, bodyprotector, laarzen
C
jas, haarnetje, zonnebril
Slide 11 - Quiz
Wat is geen PBM? Persoonlijke beschermingsmiddelen
A
Veiligheidsschoenen
B
Veiligheidsbril
C
Helm
D
Veiligheidsjas
Slide 12 - Quiz
Persoonlijke beschermingsmiddelen zijn er om je te beschermen tegen gezondheidsproblemen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quiz
Wat moet je met je persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM's) doen?
A
Na ieder gebruik door een deskundige laten controleren
B
Je naam erop laten zetten
C
Er goed voor zorgen
Slide 14 - Quiz
Wat is werkbelasting?
A
Dit moet je betalen.
B
Geeft aan hoe zwaar het werk is.
C
Is een baan bij de belasting
D
Een makkelijke baan.
Slide 15 - Quiz
Geestelijke klachten:
A
stress, spanning
B
rugpijn, hoofdpijn
C
somber, vermoeidheid
D
buikpijn, nekpijn
Slide 16 - Quiz
Geestelijke klachten:
A
slecht concentreren
B
slecht slapen
C
somber
D
hartkloppingen
Slide 17 - Quiz
Welk bewegingssoort? Je staat op een rol trap voor 2 min.
A
lopen
B
staan
C
staan en lopen
D
bukken
Slide 18 - Quiz
Bewegingssoort
A
hurken en slapen
B
liggen en staan
C
binnen en buiten
D
de bewegingen die je moet maken
Slide 19 - Quiz
een last
A
een ezel die bepakt is
B
een pakketje bezorgen
C
kast
D
zwaar voorwerp
Slide 20 - Quiz
Wat is ergonomisch werken?
A
Hulpmiddelen inzetten om sneller klaar te zijn.
B
Werken met de juiste en goede werkhouding om klachten te voorkomen.
C
De juiste middelen inzetten om klachten te voorkomen
D
Zorgen voor een veilige omgeving.
Slide 21 - Quiz
Zie je hier ergonomisch werken?
A
Ja
B
Nee
Slide 22 - Quiz
Zie je hier ergonomisch werken?
A
Ja
B
Nee
Slide 23 - Quiz
Zie je hier ergonomisch werken?
A
Ja
B
Nee
Slide 24 - Quiz
Is dit ergonomisch werken?
A
Ja
B
Nee
Slide 25 - Quiz
Dit is een voorbeeld van ergonomisch werken
A
juist
B
onjuist
Slide 26 - Quiz
Zie je hier ergonomisch werken?
A
Ja
B
Nee
Slide 27 - Quiz
Zie je hier ergonomisch werken?
A
Ja
B
Nee
Slide 28 - Quiz
Wat is een voorbeeld van ergonomisch werken?
A
B
C
D
Slide 29 - Quiz
Wat hoort niet bij ergonomisch werken?
A
B
C
D
Slide 30 - Quiz
Wat heeft met hygiëne te maken?
A
Zet een stofbril op voor je begint
B
Het sopje in het toilet meteen doorspoelen
C
Doe de deur op slot als je aan het werk bent
D
Werkhandschoenen zijn verplicht
Slide 31 - Quiz
Wat is persoonlijke hygiëne?
A
Nooit douchen.
B
Verzorging van je eigen lichaam en kleding.
C
Andere verzorgen.
D
Stinkvoeten hebben.
Slide 32 - Quiz
Wat valt er niet onder hygiëne?
A
handen wassen
B
haren in een staart
C
beroepskleding aan
D
ingrediënten verzamelen
Slide 33 - Quiz
Voorbeelden van hygiëne zijn...
A
het schoon houden van de klas
B
het vegen van de voeten
C
het wassen van de handen
D
scherpe punten weghouden bij kleine kinderen
Slide 34 - Quiz
Wat is hygiëne?
A
tegengaan van acne
B
ontsmetten met alcohol
C
tegengaan van verspreiding van ziekteverwekkers
D
tegengaan van vieze luchtjes, zoals zweet
Slide 35 - Quiz
Het tegengestelde van hygiëne is:
A
modder
B
handen wassen
C
water
D
vuil, ongezond
Slide 36 - Quiz
Wat is een voorbeeld van hygiëne?
A
niet roken en weinig alcohol drinken
B
schoonmaken en handen wassen
C
sporten en gezond eten
D
na het douchen de handdoek wassen
Slide 37 - Quiz
Wat zijn bacteriën voor ons?
A
parasieten
B
vijanden
C
levende wezens die je met het blote oog niet kunt zien
D
wormen, ongedierten
Slide 38 - Quiz
Desinfecteren =
A
spoelen met water
B
reinigen met jodium / sterilon / desinfectiezeep
C
insmeren met zonnebrandcreme
D
tetanusvaccinatie
Slide 39 - Quiz
Persoonlijke hygiëne
A
op een goede manier met elkaar omgaan.
B
verzorging van je lichaam en kleding.
C
verzorging van de werkplek, gereedschappen, grondstoffen en producten.
D
Paard verzorgen
Slide 40 - Quiz
Wat is reinigen?
A
Desinfecteren
B
Schoonmaken
Slide 41 - Quiz
Reinigen is....
A
Het verwijderen van zichtbaar en onzichtbaar vuil en vetten
B
Het doden van micro-organismen
Slide 42 - Quiz
Desinfecteren =
A
spoelen met water en zeep
B
het doden van bacteriën
C
schoonmaken met een middel
D
tetanusvaccinatie
Slide 43 - Quiz
Wat is het milieu?
A
de leefomgeving
B
de aarde
C
de vervuiling van het milieu
D
het broeikaseffect
Slide 44 - Quiz
Wat is het broeikaseffect?
A
Het opwarmen van de aarde
B
De negatieve gevolgen van het opwarmen van de aarde
C
Het vasthouden van warmtestraling
D
Het hoger worden van de concentratie broeikasgassen
Slide 45 - Quiz
Wat is het broeikaseffect?
A
Het opwarmen van de aarde
B
De negatieve gevolgen van het opwarmen van de aarde
C
Het vasthouden van warmtestraling
D
Het hoger worden van de concentratie broeikasgassen
Slide 46 - Quiz
Wat is het broeikaseffect?
A
Een manier waarop planten zuurstof aanmaken
B
Een kas waar kippen broeien
C
Het broeikaseffect bestaat niet
D
opwarming van de aarde als gevolg van milieuvervuiling
Slide 47 - Quiz
duurzaamheid is belangrijk, want duurzaamheid...
A
zorgt ervoor dat we beter omgaan met onze planeet
B
zorgt voor een schoner milieu
C
zorgt ervoor dat ook volgende generaties goed kunnen leven
D
zorgt voor een betere verdeling van welvaart tussen arm en rijk
Slide 48 - Quiz
Wat is duurzaamheid?
A
Het is een keurmerk
B
Het zegt iets over de kosten van een product
C
Het zegt iets over de levensduur en het productieproces van een product
D
Het zegt iets over hoelang je een product kunt gebruiken.
Slide 49 - Quiz
Zonne-energie is eenduurzame energiebron. "duurzaam" betekent:
A
raakt op
B
meerdere keren te gebruiken
C
raakt nooit op
D
er komt steeds minder van
Slide 50 - Quiz
Groene energie is ...
A
Energie die gewonnen
wordt uit gras
B
een ander woord voor
aardgas
C
Energie die gevaarlijk is
D
Energie dat wordt opgewekt uit bronnen die niet op kunnen raken, zoals wind, water en zonlicht