Dag 2

Woorden
Thema 13:  Vriendschap
1 / 17
next
Slide 1: Slide
ANT2+Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Woorden
Thema 13:  Vriendschap

Slide 1 - Slide

blij
  • goed, fijn, vrolijk
  • blij <---> boos
  • zin: We zijn blij met ons nieuwe huis.
  • zin: Ik voel me blij vandaag. 

Slide 2 - Slide

boos
  • kwaad
  • boos <---> blij
  • zin: Hij is boos op zijn vriend. 

Slide 3 - Slide

de bus
  • grote auto waar heel veel mensen in kunnen
  • kleine, ronde of vierkante doos
  • zin: Ik ga met de bus naar het station.
  • zin: De koffie zit in de bus

Slide 4 - Slide

het contact
  • samen met iemand praten of iets doen
  • het contact - de contacten
  • zin: Zij heeft veel contact met haar familie. 

Slide 5 - Slide

dik
  • dik <-----> dun
  • zin: De man is dik, hij weegt wel 100 kilo!
  • zin: Wat een dik boek, het heeft wel 1000 bladzijden. 

Slide 6 - Slide

doen
  • bezig zijn; maken ; werken
  • iemand helpen
  • zin: Wat ga je doen
  • zin: Ik ga boodschappen doen.
  • zin: De dokter vraagt: Wat kan ik voor u doen?

Slide 7 - Slide

dragen
  • iemand of iets meenemen zonder dat het op de grond komt.
  • Iets aan je lichaam hebben.
  • werkwoord
  • ik draag - wij dragen
  • zin: De moeder draagt het kind. 
  • zin: Zij draagt een bril.

Slide 8 - Slide

We zijn blij met ons nieuwe huis.
Hij is boos op zijn vriend.
Ik ga met de bus naar het station.
De koffie zit in de bus.
Zij heeft veel contact met haar familie.
De man is dik. Hij weegt wel 100 kilo.
Wat een dik boek, het heeft 1000 bladzijden.
Ik ga boodschappen doen.
Wat ga je doen?
De moeder draagt het kind.
Zij draagt een bril.

Slide 9 - Slide

Goed of fout?
A - Hij heb contact met mij.
B - Jij hebt contact met mij.
2
A
A - goed B - fout
B
A - goed B - goed
C
A - fout B - goed
D
A - fout B - fout

Slide 10 - Quiz

2
timer
1:30
Wanneer word jij boos?

Slide 11 - Mind map

Maak een goede vraag. Gebruik: werkwoord: doen / jij
2
timer
1:30

Slide 12 - Open question

Wat is waar?
A - Hij doe mee aan een wedstrijd.
B - Wij doen morgen niks.
2
A
A - goed B - goed
B
A - fout B - goed
C
A - fout B - fout
D
A - goed B - fout

Slide 13 - Quiz

2
Wie maakt jou blij?

Slide 14 - Mind map

Maar een goede zin met:
werkwoord: dragen
hij
2
timer
1:00

Slide 15 - Open question

2
Wat hoort bij elkaar?

Slide 16 - Drag question

Goed of fout?
A - Hij heeft dikke vingers.
B - Zijn buik is dik.
2
A
A - goed B - fout
B
A - fout B - goed
C
A - fout B - fout
D
A - goed B - goed

Slide 17 - Quiz