Verwerkingsvragen thema 8 Technologie - rose - week 2

Thema 8: Technologie
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Thema 8: Technologie

Slide 1 - Slide

Linksaf gaan betekent..............
24
A
dat je naar de linker richting gaat.
B
dat je niet rechtsaf gaat.

Slide 2 - Quiz

Mijn fiets is kapot, ik moet de fiets .........

(er zijn meer goede antwoorden)
25
A
kopen
B
maken
C
repareren
D
huren

Slide 3 - Quiz

Gisteren was ik heel actief, want ik ging naar school en daarna voetballen. Het was leuk, maar ik ben er .............van geworden. Ik moet nu ............, ik ga naar bed.

26
A
rusten - moe
B
moe - rusten
C
actief - rusten
D
actief - moe

Slide 4 - Quiz

Waar lees je de betekenis: weer/opnieuw
van het woord 'nog'?

27
A
Ik heb nog geen vakantie, ik moet nog naar school.
B
Nog meer toetsen! Ik wil het niet meer!

Slide 5 - Quiz

Vul het goede woord in:

Dit gebouw heeft twee verdiepingen. Als ik naar de bovenste verdieping wil dan moet ik met twee trappen.......
28

Slide 6 - Open question

De wielrenner gaat te snel .................... op de berg.
Dat gaat fout!

Welk woord hoort bij deze zin?
29
A
omhoog
B
omlaag
C
naar beneden
D
naar boven

Slide 7 - Quiz

Welke foto hoort bij 'het onderwijs'?
30
A
B
C
D

Slide 8 - Quiz

Landen die met elkaar vechten, die zijn met elkaar
in ............
31
A
gesprek
B
oorlog
C
ruzie
D
lachen

Slide 9 - Quiz

32
dicht
open

Slide 10 - Drag question

Aan het eind van deze straat staat de school. Je
hoeft niet linksaf en niet rechtsaf, alleen
maar............
33
A
rechts
B
rechtdoor
C
achteruit
D
links

Slide 11 - Quiz

Mijn duim zit ..........van mijn wijsvinger aan mijn
linkerhand.
34

Slide 12 - Open question

Naar rechts gaan is hetzelfde als.......
35
A
recht
B
rechtop
C
rechtdoor
D
rechtsaf

Slide 13 - Quiz

Maak een zin met het woord : de reis
- gebruik minimaal vier woorden
- denk aan de hoofdletter en punt
36

Slide 14 - Open question

Welke foto hoort bij 'de smartphone'?
37
A
B
C
D

Slide 15 - Quiz

De toekomst is.........................
38
A
het heden
B
niet het verleden
C
de tijd die nog komt
D
het verleden

Slide 16 - Quiz

Maak één zin met het woord 'vanaf'.
- Kies 1 betekenis
- minimaal vier woorden
- let op: hoofdletter en punt, volgorde van de woorden, goede vorm van
het werkwoord.
39

Slide 17 - Open question

Welke zinnen horen bij de twee betekenissen van het ww 'vinden'?

1. Wat vind jij van zijn nieuwe kapsel?
2. Wij vinden school niet altijd leuk, maar meestal wel.
3. Als je het boek weer vindt, geef je het dan weer terug?
4. Gelukkig, ik heb mijn portemonnee weer gevonden!
40
A
1. goed 2 . goed 3. fout 4. fout
B
1 .goed 2. goed 3. goed 4. goed
C
1. goed 2. fout 3. fout 4. goed
D
1. fout 2. fout 3. fout 4. fout

Slide 18 - Quiz

41
Ben je weleens ergens
naartoe gevlogen met het vliegtuig?
Nee? Waar zou je dan naartoe willen?

Slide 19 - Mind map

Maak een zin met het ww 'voorstellen'.

- gebruik één van de twee betekenissen
- Let op! scheidbaar werkwoord
42

Slide 20 - Open question

..................hebben wij een toets?
43
A
Wanneer
B
Vanaf
C
Wij
D
Maken

Slide 21 - Quiz

Ik blijf vandaag thuis, .........ik ben ziek.
44
A
daarom
B
waarom
C
want
D
dokter

Slide 22 - Quiz

Ik hou niet van koffie, maar mijn vriendin ..........
A
lekker
B
wel
C
goedkoop
D
allemaal

Slide 23 - Quiz

Welke foto hoort bij 'de wereld'?
46
A
B
C
D

Slide 24 - Quiz

Waar zie je mensen 'werken'?
47
A
B
C
D

Slide 25 - Quiz

48
De werker

Slide 26 - Drag question

Vissen zwemmen in de zee.
Den Helder ligt aan de zee.
De zee is rood.
De koeien staan in de zee.
49
A
waar-niet waar- waar-waar
B
waar-waar niet waar-niet waar
C
niet waar-waar niet waar-niet waar
D
waar-waar waar-waar

Slide 27 - Quiz