Tijdens welk stofwisselingsproces worden uit anorganische stoffen organische stoffen gebouwd? (2p)
A
Voortgezette assimilatie
B
Anaerobe dissimilatie
C
Koolstofassimilatie
D
Aerobe dissimilatie
1 / 28
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5
This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Tijdens welk stofwisselingsproces worden uit anorganische stoffen organische stoffen gebouwd? (2p)
A
Voortgezette assimilatie
B
Anaerobe dissimilatie
C
Koolstofassimilatie
D
Aerobe dissimilatie
Slide 1 - Quiz
Vraag 2 : welke van de stoffen alcohol, koolstofdioxide en water heeft of hebben er voor gezorgd dat het volume van het deeg is toegenomen
A
Alleen koolstofdioxide
B
Alleen koolstofdioxide en water
C
Alcohol, koolstofdioxide en water
D
-
Slide 2 - Quiz
Een mug
Een bevruchte vrouwelijke mug heeft bloed nodig om eitjes te kunnen produceren.
- Welke stof in ons bloed is op dat moment de belangrijkste stof voor de vrouwelijke mug?
A
eiwitten
B
koolhydraten
C
mineralen
D
vetten
Slide 3 - Quiz
Welke bewering klopt? Een enzym...
A
Kan stofwisseling vertragen
B
Is een koolhydraat
C
Werkt specifiek
D
Raakt op
Slide 4 - Quiz
In spieren van de mens vinden onder andere de volgende stofwisselingsprocessen plaats:
1 opbouw van eiwitten uit aminozuren, 2 vorming van melkzuur uit glucose, 3 vorming van glycogeen uit glucose, 4 vorming van CO2 en H2O uit glucose en O2.
Bij welk of bij welke van deze processen komt energie vrij die kan worden gebruikt voor het samentrekken van de spieren?
A
alleen proces 3
B
alleen proces 4
C
proces 1 en 3
D
proces 2 en 4
Slide 5 - Quiz
Verschil tussen aerobe en anaerobe dissimilatie. Welke is juist?
A
Aeroob is met zuurstof
Anaeroob is zonder
B
Aeroob is zonder zuurstof
Anaeroob is met
C
Aeroob is met glucose
Anaeroob is zonder
D
Aeroob is zonder glucose
Anaeroob is met
Slide 6 - Quiz
Wat is de gezondste vorm van vet?
A
Verzadigd vet
B
Onverzadigd vet
Slide 7 - Quiz
Wanneer op de dag vindt fotosynthese plaats?
A
In de nacht
B
Bij voldoende licht
C
Altijd
Slide 8 - Quiz
glucose wordt in de lever omgezet naar...
A
glycogeen
B
glucagon
C
insuline
D
suiker
Slide 9 - Quiz
Wanneer is de lichtintensiteit beperkend voor de fotosynthese-activiteit?
A
bij 0 tot 4 lux
B
vanaf 5 lux
Slide 10 - Quiz
Hoe groot is de O2 productie door fotosynthese bij verlichtingssterkte R ?
A
0,25
B
0,50
C
0,75
Slide 11 - Quiz
In de afb. zie je de werking van twee enzymen. Als je onderzoek wilt doen naar de werking van enzymen bij 40 graden, welk van de twee enzymen kan je dan het beste gebruiken?
A
Enzym 1
B
Enzym 2
C
Beide zijn goed
D
Geen van beide
Slide 12 - Quiz
Als een enzym gedenatureerd is, betekent dat dat het enzym ...
A
...opgebruikt is
B
...uitelkaar is gevallen
C
..van vorm is veranderd
D
...dood is
Slide 13 - Quiz
Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit bij 38 graden?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk
Slide 14 - Quiz
thema 2
Slide 15 - Slide
In het DNA van een bepaalde bacterie zit 16 % Adenine.
Wat is het percentage Guanine in die bacterie?
A
16%
B
34%
C
68%
D
Dat kun je niet weten
Slide 16 - Quiz
Welk organel is NIET betrokken bij eiwitsynthese
A
ribosomen
B
golgisysteem
C
endoplasmatisch reticulum
D
mitochondrium
Slide 17 - Quiz
Door welke eigenschap van DNA kan dit plasmide-DNA (van een bacterie) worden ingebouwd in het DNA van de aardappelplant?
A
Beide soorten DNA hebben dezelfde genetische informatie
B
Beide soorten DNA hebben dezelfde structuur bestaande uit
nucleotiden.
C
Beide soorten DNA hebben evenveel complementaire basenparen
A-T als C-G.
D
Beide soorten DNA liggen los in het cytoplasma van de cel.
Slide 18 - Quiz
Zet de organellen in de juiste volgorde van eiwitsynthese
A
Ribosoom - Celkern - Golgi - ER
B
ER - Golgi - Vacuole - Celkern
C
Celkern- Golgi - ER - Ribosoom
D
Celkern - Ribosoom - ER - Golgi
Slide 19 - Quiz
In de levercellen van veel mensen staan de genen voor het enzym alcohol dehydrogenase elk weekend 'aan'. De genen voor het maken van hemoglobine staan standaard 'uit'. Dit is een voorbeeld van...
A
epigenetica
B
genregulatie
C
genexpressie
D
transcriptie
Slide 20 - Quiz
Welke mutaties hebben veelal grotere gevolgen?
A
Mutaties in DNA van lichaamscellen
B
Chromosoommutaties in DNA van geslachtscellen
C
Mutaties in niet-coderend DNA
D
Puntmutaties in coderend DNA
Slide 21 - Quiz
Er zijn verschillende mutaties. Welk type mutatie zie je hiernaast?
A
Genoommutatie
B
chromosoommutatie
C
puntmutatie
Slide 22 - Quiz
Wat is de beste beschrijving van een stamcel?
A
Cel waaruit na deling een gespecialiseerde cel kan ontstaan
B
Een cel met een bepaalde functie
C
Cel die zich deelt en twee dochtercellen vormt.
D
De cel van een boom.
Slide 23 - Quiz
Celdifferentiatie en celspecialisatie ontstaat door
A
De verschillende genen die op het DNA voorkomen
B
Het eiwit dat de regelgenen maken
C
De soort cel waarin het DNA zit
D
een schakelaar in je lichaam die uit of aan staat
Slide 24 - Quiz
Celprocessen Regelgenen in de cel regelen welke eiwitten worden aangemaakt en daarmee krijgt de cel zijn uiteindelijke vorm en functie.
In welke volgorde vinden de celprocessen plaats? En waarom?
A
Eerst celdifferentiatie en dan celspecialisatie, omdat de functie afhankelijk is van de vorm.
B
Eerst celdifferentiatie en dan celspecialisatie, omdat de vorm afhankelijk is van de functie.
C
Eerst celspecialisatie en dan celdifferentiatie, omdat de functie afhankelijk is van de vorm.
D
Eerst celspecialisatie en dan celdifferentiatie, omdat de vorm afhankelijk is van de functie.
Slide 25 - Quiz
Coderend DNA stuk: ATTCCGTAC
RNA =
A
AUUCCGUAC
B
ATTCCGTAC
C
TAAGGCATG
D
UAAGGCAUG
Slide 26 - Quiz
Kunstmatige selectie komt doordat de mens bepaalde genetische varianten bevoordeeld
A
Waar
B
Niet waar
Slide 27 - Quiz
Door een mutatie wordt een proto-oncogen geblokkeerd. Ontstaat door deze mutatie kanker?