GEZONDHEID A2

Ik voel....... niet lekker.
A
mee
B
alles
C
me
D
alle
1 / 24
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Ik voel....... niet lekker.
A
mee
B
alles
C
me
D
alle

Slide 1 - Quiz

Is hij nog ziek?

A
Ja, hij is al ziek.
B
Ja, al beter.
C
Nee, nog ziek.
D
Nee, hij is al beter.

Slide 2 - Quiz

Wat is FOUT ?
A
schouders
B
voet
C
schouderen
D
voeten

Slide 3 - Quiz

Ze................. al drie dagen buikpijn.
A
hebben
B
heb
C
heeft
D
kan

Slide 4 - Quiz

De dokter zegt: Misschien heeft u..............
A
griep
B
groep
C
grap
D
greep

Slide 5 - Quiz

Ik ben ziek. Wat zeg je?
A
Gefeliciteerd
B
Beterschaap
C
ik ben beter.
D
Beterschap

Slide 6 - Quiz

Hij ........ altijd verkouden.
A
heeft
B
heb
C
is
D
bent

Slide 7 - Quiz

Als ik moe ben, lig ik op bed en...
A
kijk ik tv.
B
ik kijk tv.
C
ik tv kijk.
D
kijken ik tv.

Slide 8 - Quiz

Wat ........ uw klachten?
A
zijn
B
hebben
C
heeft
D
is

Slide 9 - Quiz

Ik heb.......... van mijn been.
A
knie
B
altijd
C
last
D
moe

Slide 10 - Quiz

Wanneer...... de klachten begonnen?
A
hebben
B
zijn
C
heeft
D
is

Slide 11 - Quiz

Hoe lang heeft u er last.........?
A
met
B
voor
C
in
D
van

Slide 12 - Quiz

Om 19.00 uur.................. een pizza.
A
ik eten
B
eten ik
C
eet ik
D
ik eet

Slide 13 - Quiz

Woensdag............. naar de tandarts.
A
moet ik
B
wij ga
C
ik moet
D
ga wij

Slide 14 - Quiz

.......... u ook misselijk?
A
Hebt
B
Ben
C
Heeft
D
Bent

Slide 15 - Quiz

Mijn tante spreekt drie...........
A
talen
B
taal
C
tallen
D
telen

Slide 16 - Quiz

Wat is FOUT ?
A
ogen
B
longen
C
vingers
D
teens

Slide 17 - Quiz

U krijgt een.............................
A
heesdrank
B
hoesdrank
C
hoesdrink
D
hoestdrank

Slide 18 - Quiz

Wat is de derde maand?
A
maart
B
mij
C
mart
D
mei

Slide 19 - Quiz

Ik ben................... Kun je iets voor mij doen?
A
grip
B
ziek
C
zin
D
griep

Slide 20 - Quiz

Wat is FOUT?
A
verkoud
B
een beetje ziek
C
verkouden
D
erg ziek

Slide 21 - Quiz

Mijn oma is.....
A
de grootmoeder van mijn vader.
B
mijn grootvader.
C
de moeder van mijn moeder.
D
de vader van mijn moeder.

Slide 22 - Quiz

Vandaag kan ik niet naar mijn werk. ............. mijn taken overnemen?
A
Kunt je
B
Kun je
C
Mog je
D
Mag je

Slide 23 - Quiz

U bent te zwaar. U moet................

Slide 24 - Open question