Werkwoordspelling tt zelf oefenen

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd
zelf oefenen
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd
zelf oefenen

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

De moeder ....
(opvoeden) zonder problemen vier kinderen op.
A
voed
B
voeden
C
voet
D
voedt

Slide 4 - Quiz

De wanbetaler .... (aflossen)
zijn schuld liever niet af.
A
lost
B
aflost
C
aflossen
D
losst

Slide 5 - Quiz

De brave leerling ...
(versieren) de stoel van de meester.
A
versier
B
versierd
C
versiert
D
versierdt

Slide 6 - Quiz

Moeder .... (smeren) nog maar
een boterham met pindakaas
voor haar spruit.
A
smeert
B
smeren
C
smeerd
D
smeerde

Slide 7 - Quiz

Joep had drie wedstrijden gewonnen, hiermee ....(kwalificeren) hij zich voor de finale.
A
kwalificeer
B
kwalificeerd
C
kwalificeerde
D
kwalificeert

Slide 8 - Quiz

Anton .... (lozen) zijn vrienden,
zodat hij de chocolade in zijn eentje kan opeten.
A
loozt
B
loost
C
loosde
D
loos

Slide 9 - Quiz

Marit .... (afrekenen) het brood af bij
de bakker, van het wisselgeld koopt ze kauwgum.
A
rekend
B
afrekent
C
rekente
D
rekent

Slide 10 - Quiz

Na een dag hard werken, ....
(geuren) vader een beetje.
A
geuren
B
geur
C
geurt
D
geurd

Slide 11 - Quiz

Kunnen we deze situatie laten ....
(voortduren) zonder er iets over te zeggen?
A
voortduren
B
voortduurt
C
duurt
D
voortduuren

Slide 12 - Quiz

Oma kan zich de nieuwe auto niet
.... (permitteren).
A
permitteert
B
permitteerd
C
permitteren
D
permitteerden

Slide 13 - Quiz

De klerk ....
(bestempelen) het formulier.
A
bestempeld
B
bestempelde
C
bestempelt
D
bestempel

Slide 14 - Quiz

Uit verveling ...
(ijsberen) Eric door het huis.
A
ijbeerd
B
ijsberen
C
ijsbeerde
D
ijsbeert

Slide 15 - Quiz

Deborah .... (administreren) die
nieuwe facturen verkeerd.
A
administreert
B
administreerd
C
administreer
D
administreede

Slide 16 - Quiz

Henk ....(oprollen) de slang op en legt hem weg.
A
rolt
B
rolde
C
rold
D
rol

Slide 17 - Quiz

Melle .... (filosoferen) over
een betere wereld.
A
filosofeerd
B
filosofeert
C
filosofeerde
D
filosofeer

Slide 18 - Quiz

Ik .... (lopen) van huis vaan school
met een vriendin
A
loopt
B
liep
C
lop
D
loop

Slide 19 - Quiz

..... (vraag) jij de docent even
wat het huiswerk is?
A
Vraagt
B
Vraag
C
Vraagd
D
Vragen

Slide 20 - Quiz

Het meisje .... (hebben)
twee vlechten in haar haar
A
hebt
B
heeft
C
had
D
heb

Slide 21 - Quiz

De jongens .... (spelen) voetbal
met elkaar op het plein
A
speelt
B
spelt
C
spelen
D
spele

Slide 22 - Quiz

Fleur .... (kopen) graag mooie kleren
bij de Bershka in Hilversum
A
koopt
B
kocht
C
koop
D
koopd

Slide 23 - Quiz