week 42 Unit 1.5 les 2

week 42 Unit 1.5 les 2
Ex 6-9
Voegwoorden and but or
1 / 20
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

week 42 Unit 1.5 les 2
Ex 6-9
Voegwoorden and but or

Slide 1 - Slide

Unit 1 Grammar
and
but
or

Slide 2 - Slide

Vertaal de volgende 3 woorden:
and | but | or

Slide 3 - Open question

Tom likes cheese ___ he doesn't like jam.
A
and
B
but
C
or

Slide 4 - Quiz

I like cheese ___ jam.
A
and
B
but
C
or

Slide 5 - Quiz

I want cheese ___ jam on my sandwich.
A
and
B
but
C
or

Slide 6 - Quiz

Do you want to be a chef ___ do you want to be a waiter?
A
and
B
but
C
or

Slide 7 - Quiz

Britt wants to be a chef ___ she doesn't want to have her own restaurant.
A
and
B
but
C
or

Slide 8 - Quiz

I want to be a chef ___ I want to have my own restaurant.
A
and
B
but
C
or

Slide 9 - Quiz

Ik snap het verschil tussen and, but, or
Ik kan dit
Ik snap het een beetje
Ik snap het helemaal niet

Slide 10 - Poll

Meervoud
cry - cries
wolf - wolves
dog - dogs
bus - buses
tooth - teeth
child - children 

Slide 11 - Slide

Ik snap wat er van mij gevraagd wordt met meervoud.
Ik snap dit helemaal
Ik snap het meeste
Ik snap het een beetje
Ik snap er weinig van

Slide 12 - Poll

Persoonlijke vnm
I, you, he, she, it, we, you, they
ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij

me, you, him, her, it, us, you
mij, jou, hem, haar, het, ons, jullie, ze/hen


Slide 13 - Slide

Bezittelijke vnm
my, your, his, her, its, our, your, their
mijn, jouw, zijn, haar, hun, 

mine, yours, his, hers, ours, yours, theirs
mij, jou, hem, haar, ons, jullie, hen

Slide 14 - Slide

Ik snap de pers. & bezit. voornaamwoorden.
Ik snap het
Ik snap het een beetje
Ik snap het niet

Slide 15 - Poll

Wederkerende vnw
I see myself
You see yourself
He sees himself
She sees herself
It sees itself
We see ourselves
You see yourselves
They see themselves

Slide 16 - Slide

Ik snap de wederkerende vnm
Ik snap het
Ik snap het een beetje
Ik snap het niet

Slide 17 - Poll

Present simple
Do / does/ don't / doesn't
am / is / are / am not / isn't / aren't
Have got / has got / haven't got / hasn't got

Slide 18 - Slide

Ik snap de present simple.
Ik snap het
Ik snap het een beetje
Ik snap het niet

Slide 19 - Poll

Welk onderdeel wil je nog eens uitgelegd hebben?
Meervoud
persoonlijke & bezittelijke voornaamwoorden
wederkerende vnw. myself/themselves
Present simple do/doeshave/has got
and, but, or
No thank you, I got this.

Slide 20 - Poll