Woche 22 2.S
Heute Mittwoch den 1. Juni
Kapitel 5
haben / sein / werden
Lesen / Hören
1 / 12
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
This lesson contains 12 slides, with text slides.
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Heute Mittwoch den 1. Juni
Kapitel 5
haben / sein / werden
Lesen / Hören
Slide 1 - Slide
Planung
noch Fragen
Slide 2 - Slide
Kapitel 5
Klassenarbeit Kapitel 5/6 9. Juni anderes Datum!!!???
Themen:
-Wörterlisten = Wortschatz + dicke Wörter Kapitel 5
-Verben haben/sein/werden
-Schwache Verben + Starke Verben a/ä + e/i oder ie
-voltooid deelwoord schwache Verben
-voltooid deelwoord starke Verben
Slide 3 - Slide
haben sein werden
ich bin
du bist
er/sie/es ist
wir sind
ihr seid
sie/Sie sind
gewesen
ich habe
du hast
er/sie/es hat
wir haben
ihr habt
sie/Sie haben
gehabt
ich werde
du wirst
er/sie/es wird
wir werden
ihr werdet
sie/Sie werden
geworden
Slide 4 - Slide
Persoonlijke voornaamwoorden+ uitgang
NL
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij(mv)/u
DE
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
uitgang
stam
stam + t
stam + t
stam + en
stam + en
stam + enge +stam + t/d
N(ormaal)
uitgang
stam + e
stam + st
stam + t
stam + en
stam + t
stam + en
S-klank
uitgang
stam + e
stam + t
stam + t
stam + en
stam + t
stam + en
T-klank
uitgang
stam + e
stam + est
stam + et
stam + en
stam + et
stam + en
ge + stam + t ge + stam + t ge+stam+et
Slide 5 - Slide
Komplett aufschreiben
Personal pronom petzen pachten pellen
(=klikken) (=pachten) (=pellen)
-
-
-
-
-
-
+ voltooid dw
Slide 6 - Slide
Noch Zeit um Hausaufgaben zu machen und zum Lernen der Verben haben/sein/werden.
Anfangen mit der Vorbereitung der mündlichen Prüfung
Slide 7 - Slide
Aktiviere dich!
Slide 8 - Slide
Voorzetsels
3. 4. 3/4
uit = aus door = durch an = aan
bij = bei voor = für (niet letterlijk) auf = op
met = mit tegen = gegen hinter =achter
na/naar = nach zonder = ohne neben = naast
sinds = seit om = um in = in
van = von über = over
naar(toe)= zu unter = onder
vor = voor
zwischen = tussen
Slide 9 - Slide
Persoonlijke vnw
ik jij hij zij het wij jullie zij + u
ich du er sie es wir ihr sie Sie
Onderwerp
mij jou hem haar hem ons jullie hen/hun u
mir dir ihm ihr ihm uns euch ihnen Ihnen
Meewerkend voorwerp
mij jou hem haar het ons jullie zij + u
mich dich ihn sie es uns euch sie Sie
Lijdendvoorwerp
Slide 10 - Slide
Denk bij het maken van je zinnen aan:
Stap 1 Voorzetsels 3, 4 of 3/4
Stap 2 Werkwoorden (hebben jullie bijna niet!)
Stap 3 a persoonsvorm
3 b onderwerp = 1. Fall Wie/Wat + alle werkwoorden
3 c lijdend vw = 4. Fall Wie/Wat + alle werkwoorden + onderwerp
3 d meew.vw = 3. Fall aan of voor wie (+ alles hierboven 3c)
Slide 11 - Slide
Persoonlijke voornaamwoorden+ uitgang
NL
ik
jij
hij/zij/het
wij
jullie
zij(mv)/u
DE
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
uitgang
stam
stam + t
stam + t
stam + en
stam + en
stam + enge +stam + t/d
N(ormaal)
uitgang
stam + e
stam + st
stam + t
stam + en
stam + t
stam + en
S-klank
uitgang
stam + e
stam + t
stam + t
stam + en
stam + t
stam + en
T-klank
uitgang
stam + e
stam + est
stam + et
stam + en
stam + et
stam + en
ge + stam + t ge + stam + t ge+stam+et
