Vul de juiste vorm van het werkwoord in: kies voor het tegenwoordig deelwoord of het voltooid deelwoord. Kies uit de werkwoorden tussen haakjes.
_________ (werken) aan zijn project, vergat hij de tijd.
Ik heb nog nooit zo hard _________ (rennen) als vandaag.
_________ (spelen) met de hond, viel het meisje in het gras.
Hij heeft de hele avond _________ (lachen) om de film.
De leraar keek naar de _________ (lezen) leerlingen.
We hebben lang _________ (wachten) op de bus.