Les 1.11 9 nov

Welcome h3p!
1. Put your phone in the phonebag
2. Take your book and notebook out
3. Put your pencil case on your table. 



Today
  • Discuss PW Idioom
  • Work on homework exercises
       -  Done? Study vocabulary
  • Explain grammar: modals
  • Play Quizlet about vocabulary unit 1 & 2?
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welcome h3p!
1. Put your phone in the phonebag
2. Take your book and notebook out
3. Put your pencil case on your table. 



Today
  • Discuss PW Idioom
  • Work on homework exercises
       -  Done? Study vocabulary
  • Explain grammar: modals
  • Play Quizlet about vocabulary unit 1 & 2?

Slide 1 - Slide

Discuss PW Idioom

Slide 2 - Slide

Translate the sentence
max. 3 fouten per zin
1. Tom heeft al eerder deze blauwe snoepjes afgewezen, toch?

   Tom has rejected these blue sweets/candies before, hasn’t he?



  


Slide 3 - Slide

Translate the sentence
max. 3 fouten per zin
2. De bestuurder werd beboet omdat hij aan de rechterkant een
     touringcar had ingehaald.

   The driver was fined because he had overtaken a coach on the
   right-hand side.

  



Slide 4 - Slide

Translate the sentence
max. 3 fouten per zin
3. Ik bewonder zijn grote inzet al jaren en zal dat nog jaren blijven
     doen.

   I have admired his commitment for years and (I) will continue to
   do/doing so for years (to come).

  




Slide 5 - Slide

Translate the sentence
max. 3 fouten per zin
4. Hebben die leerlingen gisteren met tegenzin hun huiswerk
     gemaakt?

   Did those students do their homework reluctantly yesterday?
   - reluctantly do their homework = ook goed

  




Slide 6 - Slide

Translate the sentence
max. 3 fouten per zin
5. Waarom moest de decaan plotseling haar rooster veranderen?

   Why did the careers adviser suddenly have to change her
   timetable?

  




Slide 7 - Slide

Please take
your notebook in
front of you

Slide 8 - Slide

Modals
Can
  • NE: kunnen/mogen
  • can + hele werkwoord
Ze kan vier talen spreken.  >  She can speak four languages.
We mogen onze telefoons niet gebruiken. >  We can't use our phones.

Slide 9 - Slide

Modals
Could
  • NE: zou kunnen/zou mogen of kon/mocht
  • could + hele werkwoord
Zou je me kunnen helpen?  >  Could you help me?
Eric kon niet op tijd komen.  >  Eric couldn't make it on time.

Slide 10 - Slide

Modals
May
  • NE: misschien / mogen (formeel!)
  • may + hele werkwoord
Mag ik nu gaan, alsjeblieft?  >  May I go now, please? 
Misschien wil hij geen koffie meer. >  He may not want another coffee.

Slide 11 - Slide

Modals
Might
  • NE: (heel) misschien / (misschien) mogen (zeer formeel!)
  • might + hele werkwoord
Zou ik de president misschien een vraag mogen stellen?  > 
Might I ask the president a question?
Dat is misschien niet het beste idee. >  That might not be the best idea.

Slide 12 - Slide

Modals
Will
  • NE: zullen
  • will/shall + hele werkwoord
Zal ik je helpen met je huiswerk?  >  Shall help you with your homework?
Zij zullen niet om 6 uur terug zijn.   >  They won't be back at six o'clock.

Slide 13 - Slide

Modals
Would
  • NE: zou
  • would + hele werkwoord
Ik zou dat niet eten als ik jou was.   >  I wouldn't eat that if I were you.
Dat zou geweldig zijn!  >  That would be amazing!

Slide 14 - Slide

Modals
Must
  • NE: moeten
  • must + hele werkwoord
  • Je vindt zelf dat iets moet, het kan niet anders
Ik heb honger, ik moet iets eten.    >   I'm hungry, I must eat something.
Die jongen daar moet Jim zijn!    >   That boy over there must be Jim! 

Slide 15 - Slide

Modals
Mustn't
  • NE: niet moeten / niet mogen
  • mustn't + hele werkwoord
  • regels / dingen die verboden zijn
We mogen niet tegen onze ouders liegen.   >  We mustn't lie to our parents.
Je moet je zusje niet irriteren.   >  You mustn't annoy your sister.

Slide 16 - Slide

Modals
Have to
  • NE: moeten
  • has to / have to + hele werkwoord
  • iets moet van iemand anders, het is verplicht
Johnny moet opruimen na het feest.  >  Johnny has to clean up after the party.
 Ze moeten vandaag vroeg vertrekken.  >  They have to leave early today. 

Slide 17 - Slide

Modals
Have to
  • NE: niet hoeven
  • doesn't / don't have to + hele werkwoord
  • didn't have to + hele werkwoord 
Jullie hoeven de afwas niet te doen.   >  You don't have to do the dishes.
Judy hoefde niet thuis te blijven.   >  Judy didn't have to stay home.

Slide 18 - Slide

Modals
Should
  • NE: zou (eigenlijk) moeten
  • should + hele werkwoord
Je zou eigenlijk niet te veel suiker moeten eten.  > 
You shouldn't eat too much sugar.
Ze zouden vaker hun huiswerk moeten maken.  > 
They should do their homework more often.

Slide 19 - Slide

Do the exercises
Work on exercises
Finished?
-  Study: Vocabulary unit 1 & 2 (Quizlet/StudyGo)
Do: Exercises 6 (GB page 19-20)
Do: Exercises 52 (WB page 80)
Do: Vertaalzin 1 t/m 5 (GB page 21)

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Past simple: questions & negations
(verleden tijd - vragen & ontkenningen)

Did + hele werkwoord
Liep ze gisteren naar school?
Did she walk to school yesterday?

Ze liep gisteren niet naar school.
She didn't walk to school yesterday.
didn't + hele werkwoord

Slide 22 - Slide