TSP 1e jaars practicum

• Electronica
• MBO
• Studiejaar 1

Wat weten we nog van vorig jaar

Klemcodering 31 staat voor:

1. Plus na contact
2. Constante plus
3. Massa
4. Startsignaal

Waarvoor dient een relais?

1. Parallelschakeling en serieschakeling combineren
2. Voor de claxon
3. Om met een grote stroom een kleine stroom te schakelen
4. Om met een kleine stroom een grote stroom te schakelen

Een batterij / accu heeft altijd:

1. Wisselspanning
2. Gelijkspanning

Je wilt de conditie van een accu bepalen en je meet 11,9 volt

1. Deze accu is goed en vol
2. Deze accu is defect
3. Deze accu moet bijgeladen worden
4. Dit zegt niet zoveel. Accutest noodzakelijk

Bij een relais gaat aansluiting 87 naar:

1. Massa
2. Constante plus
3. Schakelaar
4. Verbruiker

Stroom meten met de multimeter kan alleen:

1. Over de verbruiker
2. In serie met de verbruiker
3. Als het component buiten werking is
4. Op zaterdag

Bij een serieschakeling

1. Verdeelt de spanning zich over de componenten
2. Is de spanning overal gelijk

Bij een serieschakeling geldt ook:

1. Stroom is overal verschillend
2. Stroom is overal gelijk

Een diode heeft:

1. In doorlaatrichting een drempelspanning
2. In sperrichting een drempelspanning

De wet van ohm is als volgt:

1. R = U x I
2. R = U / I
3. U = I x R

Een storing die sporadisch (niet altijd) aanwezig is komt meestal door:

1. Een sensor
2. Een regelapparaat
3. Bedrading

Bedrading doormeten gaat het beste door middel van:

1. Weerstand meten van losse draden
2. De verbruiker inschakelen, dan belast de spanning meten
3. Die kun je niet meten

De ruststroom van een normale auto is meestal ongeveer:

1. 1 Ampère
2. 0,5 Ampère
3. 50 milli Ampère
4. 150 milli Ampère

Bij een NTC weerstand

1. Wordt de weerstand hoger naarmate de temperatuur stijgt
2. Wordt de weerstand lager naarmate de temperatuur stijgt

Wat vind je van de uitleg in het elektro practicum?

Bedankt voor het meedoen!