Effectief Lezen: Begrijpend Lezen in het Nederlands

Effectief Lezen: Begrijpend Lezen in het Nederlands

Leerdoel

Aan het einde van de les kun je de leesstrategieën, onderwerp en hoofdgedachte, tekstdoelen en tekstsoorten, alinea's en kernzinnen, inleiding en slot, deelonderwerpen, tekstverbanden en signaalwoorden begrijpen en toepassen bij het lezen van teksten.

Wat weet je al over begrijpend lezen in het Nederlands?

§1 Leesstrategieën

Leesstrategieën zijn technieken die je helpen een tekst beter te begrijpen. Voorbeeld strategieën zijn voorspellen, vragen stellen, visualiseren en samenvatten.

§2 Onderwerp en hoofdgedachte

Het onderwerp van een tekst is waar de tekst over gaat. De hoofdgedachte is de belangrijkste boodschap of gedachte van de tekst. Je kunt het onderwerp en de hoofdgedachte vinden door de titel, tussenkopjes en de eerste en laatste alinea te lezen.

§3 Tekstdoelen en tekstsoorten

Tekstdoelen zijn de redenen waarom een tekst is geschreven, zoals informeren, overtuigen of amuseren. Voorbeelden van tekstsoorten zijn nieuwsartikelen, instructies en verhalen.

§4 Alinea's en kernzinnen

Een alinea is een stuk tekst met een duidelijk onderwerp. De kernzin van een alinea geeft de belangrijkste informatie of gedachte van de alinea weer. Je kunt alinea's herkennen aan een witregel ertussen en de kernzin is vaak de eerste of de laatste zin van een alinea.

§5 Inleiding en slot

De inleiding is het begin van een tekst en introduceert het onderwerp. Het slot is het einde van een tekst en bevat vaak een conclusie of samenvatting. Ze helpen de lezer om de tekst te begrijpen en te structureren.

§6 Deelonderwerpen

Deelonderwerpen zijn onderwerpen die specifieker zijn dan het hoofdonderwerp. Ze worden vaak behandeld in aparte alinea's of secties van een tekst. Je kunt deelonderwerpen vinden door te letten op tussenkopjes en signaalwoorden.

§7 Tekstverbanden en signaalwoorden

Tekstverbanden zijn manieren waarop zinnen en alinea's met elkaar verbonden zijn. Signaalwoorden helpen je om tekstverbanden te herkennen, zoals 'daarom', 'omdat' en 'ten slotte'.

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.