Oefenen repetitie hoofdstuk 2 klas 2

Dinsdag 11 december
  • Oefenen voor repetitie hoofdstuk 2!
1 / 23
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Dinsdag 11 december
  • Oefenen voor repetitie hoofdstuk 2!

Slide 1 - Slide

2.1 Fictie
  • Ik kan het tijdsperspectief in een verhaal herkennen en benoemen.

Slide 2 - Slide

2.1 Fictie
  • Op welke twee manieren kan een verhaal verteld worden?

Slide 3 - Slide

2.2 Lezen
  • Ik kan een kenmerk en voorbeelden noemen van informatieve teksten.
  • Ik kan de twee vormen van een interviewverslag herkennen en benoemen.
  • In kan de functies van de inleiding en het slot benoemen.
  • Ik kan de indeling van een tekst herkennen en benoemen.
  • Ik kan de signaalwoorden bij een samenvattend tekstverband herkennen en benoemen.

Slide 4 - Slide

Wat is GEEN tekstvorm van een informatieve tekst?
A
interviewverslag
B
handleiding
C
filmrecensie
D
leertekst in een schoolboek

Slide 5 - Quiz

Welke functie kan de inleiding van een tekst NIET hebben?
A
de aanleiding noemen
B
een advies geven
C
de centrale vraag stellen
D
de mening van de schrijver geven

Slide 6 - Quiz

Welk woord is een signaalwoord van een samenvattend tekstverband?
A
kortom
B
dus
C
want
D
bijvoorbeeld

Slide 7 - Quiz

Interviewverslag
Jolanda van der Vecht vertelt over haar werk in de ouderenzorg. Ze is in dienst van GGZ Drenthe.
 
Voordat Jolanda in de ouderenzorg ging werken, heeft zij vlak na haar middelbare schoolcarrière op kantoor gewerkt. Ze hield niet van stilzitten en ze ging werken in een drogisterij waar veel ouderen kwamen. Toen kwam ze erachter dat ze wilde werken voor de ouderen, hen helpen. 'Precies in die tijd had GZZ Drenthe een vacature openstaan voor leerling-verzorgende.'

Slide 8 - Slide

Wat voor soort interviewverslag is dit?
A
letterlijk interviewverslag
B
figuurlijk interviewverslag
C
gemengd interviewverslag
D
samenvattend interviewverslag

Slide 9 - Quiz

2.3 Woorden
  • Ik kan de betekenis van de behandelde woorden noemen.
  • Ik kan de behandelde woorden op de juiste manier in een zin gebruiken.
  • Ik kan de betekenis van voor- en achtervoegsels uit andere talen noemen.

Slide 10 - Slide

Wat betekent 'radicaal'?
A
blijkbaar
B
totaal
C
vele kanten hebbend
D
verschillend

Slide 11 - Quiz

Wat betekent 'voldoening'?
A
goed in praten
B
gevolg
C
zonder iets te kunnen doen
D
tevredenheid

Slide 12 - Quiz

Wat betekent 'gering'?
A
oplettend
B
gevolg
C
klein
D
blijkbaar

Slide 13 - Quiz

Wat betekent 'gering'?
A
oplettend
B
gevolg
C
klein
D
blijkbaar

Slide 14 - Quiz

In welke zin is het woord 'noodgedwongen' goed gebruikt?
A
Hij moest het pand noodgedwongen verlaten.
B
Hij heeft hem noodgedwongen om dat te doen.
C
Heeft hij jou eerder noodgedwongen?

Slide 15 - Quiz

Wat betekent het voorvoegsel 'contra-'?
A
leven
B
zelf
C
een toestand
D
tegen

Slide 16 - Quiz

2.4 Grammatica
  • Ik kan een zin taalkundig ontleden door onder elk woord de juiste woordsoort te schrijven.

Slide 17 - Slide

'Hij heeft mijn fiets op slot gezet.'

Welke woordsoort is 'Hij'?
A
ZN
B
PSV
C
BZV
D
AWV

Slide 18 - Quiz

'Hij heeft mijn fiets op slot gezet.'

Welke woordsoort is 'heeft'?
A
ZN
B
WW
C
BN
D
AWV

Slide 19 - Quiz

'Hij heeft mijn fiets op slot gezet.'

Welke woordsoort is 'mijn'?
A
ZN
B
PSV
C
BZV
D
AWV

Slide 20 - Quiz

'Jack heeft weinig vragen goed beantwoord.'

Welke woordsoort is 'weinig'?
A
WW
B
TW
C
ZN
D
VZ

Slide 21 - Quiz

'Jack heeft weinig vragen goed beantwoord.'

Welke woordsoort is 'vragen'?
A
WW
B
TW
C
ZN
D
VZ

Slide 22 - Quiz

'Jack heeft weinig vragen goed beantwoord.'

Welke woordsoort is 'vragen'?
A
WW
B
TW
C
ZN
D
VZ

Slide 23 - Quiz