Verdienen & Uitgeven (5e) H3 . De structuur

Verdienen & Uitgeven
1. Inkomen verdienen
  • toegevoegde waarde
  • productiefactoren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
  • bruto binnenlands product (bbp) = bruto binnenlands inkomen
2. De economische kringloop
  • geldstromen tussen gezinnen, bedrijven, overheid, banken en buitenland
3. De structuur
  • groeifactoren en productiefactoren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
4. Goede tijden, slechte tijden
  • hoogconjunctuur en laagconjunctuur (recessie of zelfs depressie)
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Verdienen & Uitgeven
1. Inkomen verdienen
  • toegevoegde waarde
  • productiefactoren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
  • bruto binnenlands product (bbp) = bruto binnenlands inkomen
2. De economische kringloop
  • geldstromen tussen gezinnen, bedrijven, overheid, banken en buitenland
3. De structuur
  • groeifactoren en productiefactoren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
4. Goede tijden, slechte tijden
  • hoogconjunctuur en laagconjunctuur (recessie of zelfs depressie)

Slide 1 - Slide

Week 10 (vanaf 4 maart) 
Hoofdstuk 3. De structuur
  • actualiteit
  • herhaling vorige les (2. De economische kringloop)
  • leerdoelen
  • instructie (3. De structuur)
  • maakwerk: 3.1 t/m 3.8, 3.9 t/m 3.19 en 3.22 t/m 3.27

Slide 2 - Slide

Bruto Binnenlands Product (BBP)
De hoogte van het BBP wordt bepaald door 2 factoren:
  1. de productiecapaciteit (= aanbodzijde = structuur) bestaat uit de maximale productie van alle productiefactoren in een land (hoofdstuk 3)
  2. de bestedingen (= vraagzijde = conjunctuur) komen van de 4 sectoren in de economische kringloop (hoofdstuk 4):
        consumenten, bedrijven, overheid en buitenland
        Y = C + I + O + (E - M)



Slide 3 - Slide

Bruto Binnenlands Product (BBP)

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Productiecapaciteit (structuur)
De grootte van de productiecapaciteit (structuur)
wordt bepaald door de kwantiteit (omvang)
en de kwaliteit van de productiefactoren (KANO):
  1. Kapitaal
  2. Arbeid
  3. Natuur
  4. Ondernemerschap



Slide 6 - Slide

1. De productiefactor Kapitaal
De omvang (kwantiteit) van de productiefactor kapitaal wordt bepaald door:
  1. het producentenvertrouwen
  2. de winsten van bedrijven
  3. de rente (in Nederland door de ECB)
  4. de besparingen van gezinnen
  5. de invloed van de overheid met subsidies en heffingen
       (arbeids-, kapitaal- of milieubesparend)

De innovatie (kwaliteit) van de productiefactor kapitaal wordt bepaald door de besteding ervan die leidt tot een verhoging van de arbeidsproductiviteit.

Slide 7 - Slide

2. De productiefactor Arbeid

De omvang (kwantiteit) van de productiefactor Arbeid wordt bepaald door:
  1. de omvang van de bevolking (zoals geboortes, immigratie en emigratie)
  2. de samenstelling van de bevolking (zoals vergrijzing)
  3. de participatiegraad (zoals deeltijd en kinderopvang)
  4. de wetgeving (zoals leerplichtleeftijd en pensioenleeftijd)



De arbeidsproductiviteit (kwaliteit) wordt bepaald door:
  1. de mate van scholing
  2. de efficiëntie (doelmatigheid) van de organisatie
  3. de mate van mechanisering, automatisering en digitalisering
  4. de arbeidsmentaliteit


Slide 8 - Slide

Arbeidsproductiviteit
De productiefactor arbeid wordt voornamelijk bepaald door de arbeidsproductiviteit: hoeveel ik produceer binnen een bepaalde tijd.
  • productiekosten lager (loonkosten per uur verdelen over meer producten) => prijzen lager
  • betere internationale concurrentiepositie => meer export
  • economische groei!

Slide 9 - Slide

Arbeidsproductiviteit en loonkosten
Als de arbeidsproductiviteit stijgt, en de totale loonkosten van de werknemer blijven gelijk, dan zullen de loonkosten per product...
  • dalen, we kunnen de loonkosten immers over meer producten verdelen 

Als de arbeidsproductiviteit daalt, en de totale loonkosten van de werknemer blijven gelijk, dan zullen de loonkosten per product...
  • stijgen, we kunnen de loonkosten immers over minder producten verdelen

Als de arbeidsproductiviteit 5% stijgt, en de totale loonkosten van de werknemer stijgen met 7%, dan zullen de loonkosten per product...
  • stijgen, de arbeidsproductiviteit stijgt immers minder hard dan de totale loonkosten

Slide 10 - Slide

Arbeidsproductiviteit en loonkosten
Als de arbeidsproductiviteit en de totale loonkosten veranderen, hoeveel procent veranderen de loonkosten per product dan?



Procentuele verandering: omzetten naar indexcijfers!
loonkostenperproduct=arbeidsproductiviteitloonkostenperwerknemer×100
indexcijferloonkostenperproduct=indexcijferarbeidsproductiviteitindexcijferloonkostenperwerknemer×100

Slide 11 - Slide

Arbeidsproductiviteit en loonkosten
Vanuit CAO is besloten de lonen te verhogen met 4%. De arbeids-productiviteit stijgt tegelijkertijd met 3%. Met hoeveel procent zijn de loonkosten per product gestegen?


  • indexcijfer loonkosten per product = 104 / 103 𝑥 100 = 100,97
  • loonkosten per product stijgen met 0,97%
  • sommige ondernemingen zullen nu de verkoopprijzen verhogen
indexcijferloonkostenperproduct=indexcijferarbeidsproductiviteitindexcijferloonkostenperwerknemer×100

Slide 12 - Slide

3. De productiefactor Natuur
De omvang (kwantiteit) en kwaliteit van de productiefactor natuur is moeilijker te beïnvloeden dan de andere productiefactoren, maar denk aan:
  
  1. ontginning van nieuwe bronnen
  2. inpoldering
  3. irrigatie
  4. boskap
  5. overbevissing
  6. milieuvervuiling
  7. recycling

Slide 13 - Slide

4. De productiefactor Ondernemerschap
De omvang (kwantiteit) en de kwaliteit van de productiefactor ondernemerschap kun je beschouwen als een eigenschap van de productiefactor Arbeid, denk hierbij aan:

  1. zorgen voor een efficiënte organisatie
  2. maken van goede investeringskeuzes
  3. vergroten van de productiecapaciteit o.b.v.                                                                                                    de productiefactor waar een tekort aan is
  4. de overheid kan ondernemerschap stimuleren
        door subsidies (zoals starters-, zelfstandigen-,
        MKB- en investeringsaftrek)

Slide 14 - Slide

Inkomensongelijkheid
Voordelen:
  • meer prikkels => arbeidsproductiviteit ↑
Nadelen:
  • hogere inkomens hebben een lage tijdsvoorkeur => consumptie ↓
  • lagere inkomens hebben minder geld voor scholing => arbeidsproductiviteit ↓ 
  • lagere inkomens hebben meer schulden
  • lagere inkomens hebben meer sociale en gezondheidsproblemen
  • minder sociale cohesie

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

De arbeidsproductiviteit van een land kan gemeten worden door:
A
de totale waarde van de productie te delen door het aantal arbeidsjaren
B
de totale toegevoegde waarde te delen door het aantal werknemers
C
het nationaal inkomen te delen door de totale beroepsbevolking
D
het bruto binnenlands product te delen door het aantal werknemers

Slide 17 - Quiz

Wat is geen oorzaak van een stijging van de arbeidsproductiviteit per uur?
A
mechanisering en automatisering
B
het maken van overuren
C
scholing
D
arbeidsverdeling en specialisatie

Slide 18 - Quiz

Door innovatie bij een tuinbedrijf worden 6 van de 9 werknemers overbodig en ontslagen. De arbeidsproductiviteit in het tuinbedrijf is gestegen met...
A
67%
B
100%
C
200%
D
300%

Slide 19 - Quiz

Irrigatie is een voorbeeld van het verhogen van de kwantiteit en kwaliteit van de productiefactor...
A
Kapitaal
B
Arbeid
C
Natuur
D
Ondernemerschap

Slide 20 - Quiz

Maakwerk deze week

  • wat: 3.1 t/m 3.8 in je schrift
  • hoe: fluisterend overleg met buurman / buurvrouw mag
  • hulp: buurman / buurvrouw of steek je vinger op
  • tijd: 5 minuten
  • uitkomst: zo ver mogelijk
  • klaar: ga verder met 3.9 t/m 3.19 in je schrift

Slide 21 - Slide