This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
English: Reading Exam
Slide 1 - Slide
Goals
I know how to use my dictionary
Slide 2 - Slide
When I do not know a word, I .... use a dictionary
never
hardly ever
sometimes
often
very often
Slide 3 - Poll
UNKNOWN WORDS
Nádat je de rode draad van de hele tekst te pakken hebt gekregen, kun je des te makkelijker de betekenis van nog onbekende woorden uit context afleiden.
Het kan voorkomen dat een tekst een onbekend woord bevat dat cruciaal is voor het begrijpen van een passage of hele tekst. Denk aan een woord in de titel! Dan is het gerechtvaardigd om een uitzondering te maken en dit woord vóór het lezen van de tekst op te zoeken.
Slide 4 - Slide
UNKNOWN WORDS
Lees over onbekende woorden heen, concentreer je niet op wat je niet begrijpt, maar juist op wat je wél begrijpt.
Is het woord cruciaal om de tekst te begrijpen en kan je deze niet uit context raden? Maak dan gebruik van je woordenboek.
Dit kost veel tijd. Zorg dus dat je keuzes maakt in welke woorden belangrijk zijn en welke niet.
Slide 5 - Slide
I drew a picture of him. (drew)
Zoekterm:
A
Drew
B
Draw
C
Drawn
D
Drawing
Slide 6 - Quiz
The sides of the square are equal.
A
Sides
B
Side
Slide 7 - Quiz
UNKNOWN WORDS
Welke betekenis moet ik nemen?
bepaal met welke woordsoort je te maken hebt. Side als zelfstandig naamwoord heeft een hele andere betekenis dan side als werkwoord.
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Slide
I know how to look up words in a dictionary
😒🙁😐🙂😃
Slide 11 - Poll
Slide 12 - Slide
Now translate with the help of the picture (or your dictionary)
1. I'm breaking up with you, pack your bags!
2. Pack one bag for the trip.
3. We are hunting with a pack.
4. The printer has packed up again.
Slide 13 - Slide
Answers:
1. I'm breaking up with you, pack your bags! (pak je spullen / ga weg)
2. Pack one bag for the trip. (pak één tas in)
3. We are hunting with a pack of hounds. (meute jachthonden)
4. The printer has packed up again. (is er weer mee opgehouden)
Slide 14 - Slide
Controlevragen bij woordenboekgebruik
zoek ik een werkwoord (OV WW of ONOV WW) / zelfstandig naamwoord (ZN) / bijvoegelijk naamwoord (BNW), enz.
past de eerste betekenis het beste bij mijn zin, of moet ik verder lezen, kijk ook naar de voorbeelden!!!
is er een combinatie van ww + voorzetsel? Die staan op alfabetische volgorde in het lemma
Slide 15 - Slide
After this explanation I think I can use a dictionary even more efficiently
no
maybe
yes
Slide 16 - Poll
Put into alphabetical order: 1. photography 2. photographic 3. photograph 4. photographer 5. photogenic
A
3 - 5 - 1 - 4 - 2
B
5 - 3 - 4 - 2 - 1
C
3 - 1 - 2 - 4 - 5
D
5 - 1 - 3 - 4 - 2
Slide 17 - Quiz
Put into alphabetical order: 1. gorgeous 2. gorilla 3. grand 4. great 5. group
A
2 - 1 - 3 - 5 - 4
B
3 - 2 - 1 - 4 - 5
C
1 - 2 - 3 - 4 - 5
D
1 - 3 - 2 - 5 - 4
Slide 18 - Quiz
Who uses an easel?
A
painter
B
farmer
C
mountain climber
D
trader
Slide 19 - Quiz
Where would you put the gravy? in a / a(n).......
A
bowl
B
stew
C
graveyard
D
boat
Slide 20 - Quiz
Which is the odd one out? cod - sardine - hake - fern
A
cod
B
sardine
C
hake
D
fern
Slide 21 - Quiz
Which is the odd one out? spade - hammer - crouton - pliers
A
spade
B
hammer
C
crouton
D
pliers
Slide 22 - Quiz
Which is the odd one out? elm - daffodil - pine - beech