Taal groep 8 - 3.2

We waren op vakantie in een dorpje aan een rivier, diep in het oerwoud van Suriname.
1 / 29
next
Slide 1: Slide
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

We waren op vakantie in een dorpje aan een rivier, diep in het oerwoud van Suriname.

Slide 1 - Slide

We op in een aan een in het van.
Dit zijn functiewoorden

Slide 2 - Slide

We waren op vakantie in een dorpje aan een rivier, diep in het oerwoud van Suriname.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

We waren op vakantie in een dorpje aan een rivier, diep in het oerwoud van Suriname.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Aan het eind van de les...
kun je de functiewoorden in een zin benoemen.


Fietsen geeft je een goede impressie van Nederland.

Slide 8 - Slide

Lidwoorden
Hoe zat het ook alweer?

Slide 9 - Slide

Ken jij alle
lidwoorden?

Slide 10 - Mind map

Voornaamwoorden
Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren of zaken zonder ze te benoemen. De meest voorkomende:
Persoonlijke voornaamwoorden: ik, jij, hij
Bezittelijke voornaamwoorden: mijn, jouw, zijn
Aanwijzende voornaamwoorden: die (en nog 3...)

Slide 11 - Slide

Welke voornaamwoorden
ken je nog meer?

Slide 12 - Mind map

Persoonlijk 
voornaamwoord
Bezittelijk
voornaamwoord
Aanwijzend
voornaamwoord
hem
die
jij
hij
haar
dat
wij
deze
jouw
dit

Slide 13 - Drag question

Voorzetsels
Het voorzetsel zegt iets over de precieze plaats, richting of tijd.
Denk aan de kast!
op, in, onder, naast, langs, voor, achter, uit, om, tegen, naar, langs, tegenover, tot, voorbij, rond...

Slide 14 - Slide

Wat is géén voorzetsel?
A
over
B
tot
C
voordat
D
langs

Slide 15 - Quiz

Wat is géén voorzetsel?
A
tegenover
B
naast
C
onder
D
omdat

Slide 16 - Quiz

Wat is géén voorzetsel?
A
op
B
of
C
tegenover
D
rond

Slide 17 - Quiz

Die 3 foute antwoorden van net hè,
(voordat, omdat, of)
Hoe noem je die functiewoorden?
Dat noem je een ......................

Slide 18 - Open question

Voegwoord
Het voegwoord verbindt twee zinnen.

en, maar, of, want, voordat, totdat, nadat, wanneer, zodat, omdat, doordat, opdat

Slide 19 - Slide

Maak een korte zin met het voegwoord 'zodat'

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Voorbeelden:
Ik stapte voorzichtig in de rivier.


In het water schrobde ik de klei van de cassavewortels.

Slide 22 - Slide

lidwoord 
(lw)
voornaamwoord
(vnw)
voorzetsel
(vz)
voegwoord
(vw)
ga
naar
komt
feestje
en
jouw
Ik
mijn
naar
jij
feestje.

Slide 23 - Drag question

lidwoord 
(lw)
voornaamwoord
(vnw)
voorzetsel
(vz)
voegwoord
(vw)
speurde
naar
van
op
de
goudklompjes
Ik
zee.
de
bodem

Slide 24 - Drag question

lidwoord 
(lw)
voornaamwoord
(vnw)
voorzetsel
(vz)
voegwoord
(vw)
beproefde
mijn
in
een
geluk
Ik
rivier.

Slide 25 - Drag question

lidwoord 
(lw)
voornaamwoord
(vnw)
voorzetsel
(vz)
voegwoord
(vw)
ben
een
woei
vliegtuig
Ik
woei.

Slide 26 - Drag question

Aan het eind van de les...
kun je de functiewoorden in een zin benoemen.


Fietsen geeft je een goede impressie van Nederland.

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Maak de les in je taalboek

Slide 29 - Slide