This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
kenmerkende aspecten tijdvak 8
kenmerkende aspecten ander tijdvak
'sociale kwestie'
liberalisme, socialisme, nationalisme
handelskapitalisme
plantagekolonien
emancipatiebewegingen
Industrialisatie
Slide 1 - Drag question
Nationalisme is:
A
Een eigen staat voor je land willen.
B
Een grote liefde hebben voor je eigen volk.
C
Een leger hebben om je eigen volk te verdedigen.
D
Niet zwakker willen zijn dan andere volken.
Slide 2 - Quiz
In 1914 kwamen veel Europese landen met elkaar in oorlog. Wat is daarvan geen oorzaak
A
nationalisme
B
opkomst van Hitler
C
militarisme
D
bondgenootschappen
Slide 3 - Quiz
Een totale oorlog is een oorlog:
A
Waarbij veel landen zijn betrokken.
B
Waarin het hele volk wordt ingeschakeld.
C
Waarin zowel te land als ter zee wordt gevochten.
D
Waarin veel soldaten sneuvelen.
Slide 4 - Quiz
In de Eerste Wereldoorlog vochten, vooral aan Britse en Franse zijde mensen uit hun kolonies mee.
Maak de zin af. Dat mensen uit de kolonies meevechten, is voornamelijk een gevolg van ...
A
het nationalisme
B
het modern imperialisme
C
de bondgenootschappen
D
het militarisme
Slide 5 - Quiz
Gebruik de bron.
Welke begrippen passen bij de bron?
A
censuur en gelijkschakeling
B
gelijkschakeling en propaganda
C
propaganda en vijandbeelden
D
vijandbeelden en censuur
Slide 6 - Quiz
kenmerkende aspecten tijdvak 9
kenmerkende aspecten ander tijdvak
crisis wereldkapitalisme
liberalisme, socialisme, nationalisme
Rol propaganda- en communicatiemiddelen
de Duitse bezetting van NL
emancipatiebewegingen
Industrialisatie
Slide 7 - Drag question
De industriele revolutie begon in Engeland omdat
A
Daar de meeste fabrieken waren
B
zij beschikten over grondstoffen
C
De Engelsen fabrieken stichtten in kolonien
D
er te weinig mensen op het platteland leefden
Slide 8 - Quiz
Wat is géén sociale wet gekomen door de sociale kwestie?
A
Kinderwetje van Van Houten
B
Ongevallenwet
C
Woningwet
D
Vrijheid van vergaderingwet
Slide 9 - Quiz
Wat hoort niet bij de sociale kwestie?
A
Lage lonen
B
Lange werktijden
C
Slechte wegen
D
Onveilige fabrieken
Slide 10 - Quiz
Welk begrip past het beste bij deze afbeelding?
A
industrialisatie
B
sociale kwestie
C
confessionalisme
D
socialisme
Slide 11 - Quiz
Wat waren de oorzaken van het uitbreken van WO1?
A
Nationalisme, modern imperialisme, socialisme
B
Modern imperialisme, nationalisme, vaderlandsliefde
C
Modern imperialisme, nationalisme, bondgenootschappen
D
Bondgenootschappen, liberalisme, nationalisme
Slide 12 - Quiz
Welk begrip wordt bedoeld?
A
antisemitisme
B
nationalisme
C
militarisme
D
modern imperialisme
Slide 13 - Quiz
Welk begrip wordt bedoeld?
A
antisemitisme
B
nationalisme
C
militarisme
D
modern imperialisme
Slide 14 - Quiz
Welk begrip wordt bedoeld?
A
invloedssferen
B
modern imperialisme
C
Geallieerden
D
bondgenootschappen
Slide 15 - Quiz
Hoe heet streven naar koloniën om de industrie te ondersteunen?
A
Kolonialisme
B
Modern Kolonialisme
C
Imperialisme
D
Modern Imperialisme
Slide 16 - Quiz
Deze afbeelding is een voorbeeld van:
A
Nationalisme
B
Militarisme
C
Modern Imperialisme
D
Bondgenootschappen
Slide 17 - Quiz
De aanleiding van WO I is
A
Modern Imperialisme
B
nationalisme
C
De moord op Franz-Ferdinand
D
bondgenootschappen
Slide 18 - Quiz
3. Naast de 'discussies over de sociale kwestie' past deze bron (zie volgende dia voor grotere tekst) ook bij andere kenmerkende aspecten van die tijd. Welke?
A
de industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële samenleving
B
de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen
C
voortschrijdende democratisering
D
de opkomst van emancipatiebewegingen
Slide 19 - Quiz
Welke drie bewegingen kwamen aan het einde van de 19de eeuw op voor de emancipatie van groepen burgers? (2p)
Slide 20 - Open question
welke politieke stroming komt op voor de rechten van arbeiders?
A
socialisme
B
liberalisme
C
confessionelen
D
nationaal-socialisme
Slide 21 - Quiz
De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945
Slide 22 - Quiz
Welk land hoort niet bij de Centralen
A
Oostenrijk-Hongarije
B
Bulgarije
C
Duitsland
D
Frankrijk
Slide 23 - Quiz
Bij welk bondgenootschap hoorde Frankrijk in 1914?
A
Centralen
B
Geallieerden
C
As-landen
D
NAVO
Slide 24 - Quiz
Met een front wordt bedoeld:
A
De plaats waar gevochten wordt.
B
De wapenfabrieken
C
De plaats waar een oorlog gepland wordt.
D
De voorkant van een leger.
Slide 25 - Quiz
Een totale oorlog is een oorlog:
A
Waarbij veel landen zijn betrokken.
B
Waarin het hele volk wordt ingeschakeld.
C
Waarin zowel te land als ter zee wordt gevochten.
D
Waarin veel soldaten sneuvelen.
Slide 26 - Quiz
De tank werd tijdens de Eerste Wereldoorlog voor het eerst als wapen ingezet. Voor welke wapens geldt hetzelfde?
A
de atoombom, de auto, de duikboot
B
het vliegtuig, de auto, de duikboot
C
het gifgas, het vliegtuig, de duikboot
D
de atoombom, het gifgas, de duikboot
Slide 27 - Quiz
Wat was het doel van het Von Schlieffenplan?
A
zorgen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
B
zorgen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam
C
voorkomen dat de tegenstanders van Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwamen
D
voorkomen dat Duitsland in een tweefrontenoorlog terechtkwam
Slide 28 - Quiz
Wat maakt de Sovjet-Unie tot een bondgenoot in de Tweede Wereldoorlog?
A
Operatie Barbarossa
B
De Russische Revolutie
C
De aanval op Pearl Harbor
D
Het niet-aanvalsverdrag van 1939
Slide 29 - Quiz
Welke gebeurtenissen versnelden de invoering van het algemeen kiesrecht in verschillende Europese landen?
A
de crisis in de jaren dertig en de Eerste Wereldoorlog
B
de Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie
C
de Russische Revolutie en de Tweede Wereldoorlog
D
de Tweede Wereldoorlog en de crisis in de jaren dertig
Slide 30 - Quiz
Wie was in Rusland de leider van de communisten tijdens de Russische Revolutie?
A
Chroesjtsjov
B
Gorbatsjov
C
Lenin
D
Stalin
Slide 31 - Quiz
Hoe heet het plan in 1924 om Duitsland economisch te helpen?
Slide 32 - Open question
Hoe liep de Schoolstrijd af? Welk begrip past daarbij?
Slide 33 - Open question
Noem een klassiek grondrecht
Slide 34 - Open question
WOI
WOII
Het interbellum
Slide 35 - Drag question
1914-1918
Verdrag van Versailles
Economische wereld crisis
Val van de Beurs in NY
Loopgraven
Opkomst van de NSDAP
Hitler aan de macht
Duitsland valt Polen aan
WO1
Interbellum
WO2
Slide 36 - Drag question
1900 - 1910
1910 - 1920
1920 - 1930
1930 - 1940
1940 - 1950
Crisisjaren
Tweede Wereldoorlog
Eerste Wereldoorlog
Interbellum
Verdrag v Versailles
Kolonies
Slide 37 - Drag question
Het communisme wil...
A
Een sterke leider, aan wie iedereen gehoorzaam is.
B
Gelijke verdeling van bezit en macht.
C
Democratie
D
De mogelijkheid om winst te maken en rijk te worden
Slide 38 - Quiz
➤Noem drie straffen die die de verliezer van de Eerste Wereldoorlog door het Verdrag van Versailles kreeg opgelegd.
Slide 39 - Open question
Tekst: Verdrag van Versailles en Hitler's partij. Wat zou de tekenaar bedoelen met deze spotprent?