This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
H1 Democratisering van Nederland
Slide 1 - Slide
Wat is een parlementaire democratie?
Slide 2 - Open question
Door de Luxemburgse kwestie veranderde rond 1867 de politieke verhouding tussen het kabinet en het parlement. Bij deze verandering waren de volgende stappen belangrijk:
Wat is de juiste volgorde van stappen in deze verandering, van vroeger naar later? Sleep de nummers naar de juiste plek in de onderstaande zin.
Luxemburgse kwestie →
→
→
→
nieuwe politieke verhouding
Alle leden van het kabinet dienden hun ontslag in.
1
Het kabinet kreeg een conflict met de Tweede Kamer over de aanpak van de Luxemburgse kwestie.
2
De Tweede Kamer keurde de begroting van het kabinet af.
3
Slide 3 - Drag question
Welke koning kreeg te maken met de Luxemburgse kwestie?
A
Willem I
B
Willem II
C
Willem III
D
Willem IV
Slide 4 - Quiz
Welk belangrijk gevolg had de Luxemburgse Kwestie?
Slide 5 - Open question
Liberalisme
Socialisme
Confessionalisme
Wie stemt?
Kern
Vrijheid
Rijken
Geloof
Gelovigen
Gelijkheid
Arbeiders
Slide 6 - Drag question
Wat vonden de liberalen belangrijk?
Slide 7 - Open question
Wat vonden de socialisten belangrijk?
Slide 8 - Open question
Wat vonden de confessionelen belangrijk?
Slide 9 - Open question
Welke politieke stroming streefde naar een oplossing van de schoolstrijd?
A
Communisten
B
Liberalen
C
Socialisten
D
Confessionelen
Slide 10 - Quiz
Mijn kiezers worden ook wel 'kleine luyden' genoemd
A
Troelstra
B
Thorbecke
C
Schaepman
D
Kuyper
Slide 11 - Quiz
Welk kiesstelsel was er voor 1917
A
districtenstelsel
B
evenredige vertegenwoordiging
Slide 12 - Quiz
CONTROLERENDE TAKEN
WETGEVENDE TAKEN
Initiatiefrecht
Amendementsrecht
Interpellatierecht
Enquêterecht
Budgetrecht
Slide 13 - Drag question
IN DE GRONDWET VÓÓR 1848
IN DE GRONDWET VANAF 1848
Vrijheid van godsdienst
Vrijheid van meningsuiting
Vrijheid van onderwijs
Vrijheid van drukpers
Vrijheid van vereniging en vergadering
Slide 14 - Drag question
ALLEEN TWEEDE KAMER
EERSTE KAMER & TWEEDE KAMER
Initiatiefrecht
Amendementsrecht
Interpellatierecht
Enquêterecht
Budgetrecht
Slide 15 - Drag question
WETGEVENDE MACHT
UITVOERENDE MACHT
RECHTERLIJKE MACHT
ministers
rechters
straffen
Eerste Kamer
regering
oppositie
budgetrecht
amendementsrecht
verkiezingen
Slide 16 - Drag question
Parlement
Controleert
Volk
Gemeenteraad
Provinciale Staten
Eerste Kamer
Tweede Kamer
Regering
Slide 17 - Drag question
De minister-president is tevreden, want twee grote conflicten zijn opgelost en iedereen heeft zijn zin gekregen. Hij deelde als het ware cadeautjes uit.
De leider van de protestanten is blij met zijn ‘cadeau’: voortaan betaalt de overheid ook het bijzonder onderwijs.
Op dit cadeau staat ‘bijz. school’.
De socialisten zijn erg blij met de Pacificatie van 1917.
Aletta Jacobs is verdrietig, want
zij krijgt niet wat ze wilde hebben.
1
2
3
4
5
Slide 18 - Drag question
Johan Thorbecke
Abraham Kuyper
Herman Schaepman
Pieter Jelles Troelstra
Slide 19 - Drag question
Een minister of Tweede Kamerlid komt met een wetsvoorstel (recht van initiatief)
De Tweede Kamer stemt over het voorstel en/of kan veranderingen aanbrengen (recht van amendement)
De Eerste Kamer stemt over het voorstel
De minister en het Staatshoofd ondertekenen het voorstel
Na publicatie in het Staatsblad is het een wet.
Slide 20 - Drag question
Welke kenmerken horen bij welke periode?
Nederland tussen 1848-1917
Nederland na 1919
Censuskiesrecht
Districtenstelsel
Kamerleden vertegenwoordigen politieke partijen
Evenredige vertegenwoordiging
Kamerleden
vertegenwoordigen district
Alleen openbare scholen gefinancierd door overheid
Algemeen kiesrecht
Openbaar en bijzonder onderwijs fincieel gelijkgesteld
Slide 21 - Drag question
Liberalen
Socialisten
Katholieken
Protestanten
Troelstra
Schaepman
Kuyper
RKSP
LU
ARP
SDAP
Thorbecke
Slide 22 - Drag question
rechten die in de grondwet staan
wet over het bestuur van een land en de belangrijkste rechten en plichten van burgers
land waarin iedereen zich aan de wet
moet houden
land waarover een koning regeert
volksvertegenwoordiging
hoofd van de regering, bijvoorbeeld een minister-president