Comment tu le trouves? --> La chambre est ........
--> le petit déjeuner est .......
Kun je zelf nog zinnen bedenken om aan het gesprekje toe te voegen?
Slide 5 - Slide
chapitre 4 - exercice 16a - page 147
1 je voyage en train. Ik reis met de trein. 2 J'ai voyagé en train. Ik heb met de trein gereisd. 3 Je prends des photos. Ik neem foto's. 4 J'ai pris des photos. Ik heb foto's genomen.
Slide 6 - Slide
chapitre 4 - exercice 16b - page 147
WW VD PC Vertaling
2 manger mangé il a mangé hij heeft gegeten
3 choisir choisi nous avons choisi wij hebben gekozen
4 vendre vendu ils ont vendu zij hebben verkocht
5 avoir eu j'ai eu ik heb gehad
6 faire fait vous avez fait jullie hebben gemaakt
u heeft gemaakt
Slide 7 - Slide
chapitre 4 - exercice 16c - page 147
1 Hugo (=il) est allé
2 Laura est restée
3 Victor et son copain sont allés
4 Ma soeur est allée
5 Anna et sa meilleure amie sont restées
6 Manon et Nathan sont allés
Slide 8 - Slide
exercice 19 - page 112 - vidéo
2 jongeren
- Hoe heten ze?
- Waar komen ze vandaan?
- Waar in Frankrijk zijn ze (geweest)?
- Wat hebben ze daar gedaan?
- wie van de twee spreekt het beste Frans?
Slide 9 - Slide
au boulot
apprendre voca AB (chapitre 3)
faire exercices22 + 23a
donderdag 17 maart - SO chap 3 - partie 1 + avoir / être