Grammaire C, G, I + Phrases-clés D

Grammaire C: Schrijf de Franse zin op en verwerk het woord tussen haakjes:
trois ..... filles ..... (sportief)
1 / 20
next
Slide 1: Open question
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

Grammaire C: Schrijf de Franse zin op en verwerk het woord tussen haakjes:
trois ..... filles ..... (sportief)

Slide 1 - Open question

Grammaire C: Schrijf de Franse zin op en verwerk het woord tussen haakjes:
son ..... copain ..... (eerst)

Slide 2 - Open question

Grammaire C: Schrijf de Franse zin op en verwerk het woord tussen haakjes:
les ..... chaussures ..... (zwart)

Slide 3 - Open question

Grammaire C: Schrijf de Franse zin op en verwerk het woord tussen haakjes:
les ..... maisons ..... (oud)

Slide 4 - Open question

Grammaire C: Schrijf de Franse zin op en verwerk het woord tussen haakjes:
un ..... ami ..... (nieuw)

Slide 5 - Open question

Grammaire G: Vertaal:
jij hoort

Slide 6 - Open question

Grammaire G: Vertaal:
jij hebt gehoord

Slide 7 - Open question

Grammaire G: Vertaal:
zij wacht

Slide 8 - Open question

Grammaire G: Vertaal:
zij heeft gewacht

Slide 9 - Open question

Grammaire G: Vertaal:
u heeft teruggegeven

Slide 10 - Open question

Grammaire I: Schrijf de vertaling tussen haakjes in het Frans op:
Lisa est (minder schattig dan) ..... Luc.

Slide 11 - Open question

Grammaire I: Schrijf de vertaling tussen haakjes in het Frans op:
Mes amies sont (kleiner dan) ..... tes amies.

Slide 12 - Open question

Grammaire I: Schrijf de vertaling tussen haakjes in het Frans op:
Ton école est (even groot als) ..... son école?

Slide 13 - Open question

Grammaire I: Schrijf de vertaling tussen haakjes in het Frans op:
Mes soeurs sont (minder jaloers dan) ..... mes frères.

Slide 14 - Open question

Grammaire I: Schrijf de vertaling tussen haakjes in het Frans op:
Ma mère est (even oud als) ..... mon père.

Slide 15 - Open question

Phrases-clés D: Choisis la bonne question "Oui, il est très sportif."
A
Il habite à Fort-de- France?
B
Vous êtes souvent ensemble?
C
Il est sportif?
D
Qu'est-ce que vous aimez faire?

Slide 16 - Quiz

Phrases-clés D: Choisis la bonne question "On aime jouer à la console."
A
Vous pouvez répéter?
B
Tu as rencontré Simon où?
C
Il est sportif?
D
Qu'est-ce que vous aimez faire?

Slide 17 - Quiz

Phrases-clés D: Choisis la bonne question "Je l'ai rencontré au collège."
A
Tu peux répéter?
B
Tu as rencontré Simon où?
C
Il habite à Fort-de-France?
D
Il est sportif?

Slide 18 - Quiz

Phrases-clés D: Choisis la bonne réponse "Vous êtes souvent ensemble?"
A
Oui, il est très sportif.
B
Oui, on est toujours ensemble.
C
Oui, on habite dans la même rue.
D
On aime jouer à la console.

Slide 19 - Quiz

Phrases-clés D: Choisis la bonne réponse "Qu'est-ce que vous aimez faire?"
A
On aime jouer à la console.
B
C'est Simon.
C
Oui, il est très sportif.
D
Je l'ai rencontré au collège.

Slide 20 - Quiz