This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
4.5 Reageren
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Je kunt uitleggen op welke manier bewegingen tot stand komen
Je kunt het verschil uitleggen tussen bewuste en onbewuste bewegingen (reflexen)
je kunt uitleggen hoe bepaalde stoffen je hersenen beinvloeden
Slide 2 - Slide
De hersenen
De hersenen bestaan uit
verschillende delen.
Kijk eens goed waar wat
geregeld wordt.
Slide 3 - Slide
Waar wordt de ademhaling geregeld?
A
kleine hersenen
B
grote hersenen
C
hersenstam
D
ruggenmerg
Slide 4 - Quiz
Reageren
prikkel
Zintuigcellen
impuls
gevoelszenuwcellen
schakelzenuwcellen (in ruggemerg)
hersenen (hersenschors: bewustwording)
impuls
schakelzenuwcellen (in ruggemerg)
bewegingszenuwcellen
Spieren
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Kijk en vergelijk
Slide 7 - Slide
Leg in je eigen woorden uit wat het verschil is tussen een bewuste beweging en een onbewuste beweging. Onbewuste beweging wordt ook wel reflex genoemd.
Slide 8 - Open question
Bewuste beweging (via de hersenen)
LANGE ROUTE
Slide 9 - Slide
Je hersenen beslissen of en hoe je op een prikkel reageert
Slide 10 - Slide
Onbewuste beweging (niet via de hersenen)
KORTE ROUTE
Je voelt de pijn pas als je je hand al hebt teruggetrokken
Slide 11 - Slide
Samenvattend
Bewuste bewegingen gaan via de hersenen, dus er vindt bewustwording plaats.
Onbewuste bewegingen (reflexen) gaan niet via de hersenen, de reactie is veel sneller.
Slide 12 - Slide
Bekijk de afbeelding Is dit een bewuste reactie of een reflex?
A
Bewuste reactie
B
Reflex
Slide 13 - Quiz
REFLEX
op een bepaalde prikkel altijd dezelfde snelle onbewuste reactie
TERUGTREK REFLEX
reflexen van armen en benen gaan via het ruggenmerg
Slide 14 - Slide
KNIEPEESREFLEX
Zorgt dat je stabiel blijft staan
1 van de vele reflexen voor houding en evenwicht
Wordt soms getest om te kijken of je zenuwen goed werken
De impuls gaat direct van een gevoelszenuwcel over op een bewegingszenuwcel
Hierdoor gaat het supersnel!
Slide 15 - Slide
PUPILREFLEX
Groter en kleiner worden van je pupillen
Beschermt het netvlies tegen te veel licht
Alle reflexen van hoofd en hals gaan via de hersenstam
Andere voorbeelden: niesreflex, hoestreflex
Slide 16 - Slide
Kun jij naast de drie reflexen in je boek ook nog een ander reflex bedenken?
Slide 17 - Open question
Kun je een reflex tegenhouden?
A
Ja
B
Nee
Slide 18 - Quiz
Een reflex is ter bescherming.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 19 - Quiz
Wanneer word je je bewust van een reflex?
A
Voor je reactie
B
Na je reactie
Slide 20 - Quiz
Kan een terugtrek-reflex nog optreden als in de reflexboog de zenuwcellen R zijn uitgeschakeld? En als in de grote hersenen de bewegingscentra zijn uitgeschakeld?
A
Ja Ja
B
Ja Nee
C
Nee Ja
D
Nee Nee
Slide 21 - Quiz
Hoe noemen we het samentrekken van de spieren in de iris bij een verandering in licht?
A
Pupilreflex
B
Pupilspasme
C
Het goede antwoord staat hier niet tussen
D
Pupilverwijding
Slide 22 - Quiz
Wat is de weg van impulsen bij een bewuste beweging? Zet het in de juiste volgorde.
1
2
3
4
5
6
7
zintuig
gevoels
zenuwcel
schakel
zenuwcel
hersenen
schakel
zenuwcel
bewegings
zenuwcel
spier trekt samen: beweging
Slide 23 - Drag question
Lesdoelen
Je kunt uitleggen op welke manier bewegingen tot stand komen
Je kunt het verschil uitleggen tussen bewuste en onbewuste bewegingen (reflexen)
je kunt uitleggen hoe bepaalde stoffen je hersenen beinvloeden
Slide 24 - Slide
Effecten van alcohol op je hersenen
Slide 25 - Mind map
Slide 26 - Video
Alcohol, drugs en sommige medicijnen beinvloeden de werking van je hersenen
Door alcohol voel je je vrijer en durft meer
Je hebt juist minder controle over je bewegingen
ook geheugen en concentratie gaan achteruit
Ook door wiet of hash vermindert je concentratie en je geheugen
Sommige medicijnen maken je suf of traag
Soms mag je dan ook niet deelnemen aan het verkeer
Slide 27 - Slide
Invloed van
alcohol op
je hersenen
Slide 28 - Slide
Tineke heeft 13 glazen wijn op. Noem twee gevolgen.
Slide 29 - Open question
Hans heeft 18 glazen bier op. Wat is de hoeveelheid alcohol in het bloed van Hans? Noteer het promillage.