Grammatica en spelling hoofdstuk 1

1 / 10
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 10 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Tegenwoordige tijd
Controleer altijd eerst of het woord waar het om gaat een persoonsvorm (pv) is.
Is het geen pv dan kun je het woord langer maken. Hoor je een -d aan het einde, dan schrijf je een -d. Hoor je een -t aan het einde, dan schrijf je een -t.

Slide 8 - Slide

Een persoonsvorm in de tt
Is het woord een persoonsvorm, dan gelden de regels voor de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd.
Eerst een paar belangrijke begrippen:

Persoonsvorm = het werkwoord dat vooraan komt te staan als je de zin vragend maakt.     Tegenwoordige tijd = het gebeurt nu.    Stam = de ik-vorm; loop, zie, hoor, werk, word, vind.  

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide