3A1, den 16. und 17. März

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Was machen wir heute?

Hausaufgaben besprechen

Politik: Politische Parteien in Deutschland

Ich habe ein Spendeorgan

dafür (letterlijk: daarvoor) = in plaats daarvan

schlimm = erg

Falsche Freunde: 

lijkt op het Nederlands, maar betekent totaal iets anders.

die Dose =

bellen =

das Büro =

• het blikje      (de doos = der Karton/die Schachtel)
• blaffen          (bellen = anrufen/telefonieren
• het kantoor  (het bureau = der Schreibtisch)

Bilde Sätze

Mijn vriend is gehandicapt, hij heeft een kunstmatig oog.

Jouw been ziet er niet goed uit.

Het was vandaag erg gezellig.

Toen ik 4 jaar oud was had ik een blessure.

Je moet vaker je haren kammen.

democratie

monarchie

republiek

deelstaten

provincies

koning

minister president

bondspresident

bondskanselier

Tweede Kamer

Bundestag

Rijksdaggebouw

Binnenhof

Welche niederländische
politische Parteien kennst du?

Was machen wir heute?

Hausaufgaben besprechen:

Aufgabe 17.2

Wiederholung: Wortschatz und Grammatik

AB Seite 90, Aufgabe 17.2

Lies die Information über politische Parteien in Deutschland und mache die Aufgaben b, c und d.

Reiche ein Bild deiner Antworten ein in Classroom.

Welke partijen zouden geen zetels hebben gekregen als Nederland een Fünf-Prozent-Hürde zou kennen?

al

nu

ook

want

omdat

maar

daarom

niet

vaak

wanneer

graag

erg

weil

jetzt

denn

schon

aber

auch

gerne

wann

oft

nicht

darum

schlimm

Was ist der Gegensatz?
am Anfang

Was ist der Gegensatz?
gestern

Was ist der Gegensatz?
immer

Was ist der Gegensatz?
manchmal

00:31

einer Meinung sein

die Mehrheit

abstimmen

sich einigen

entscheiden

het eens zijn

de meerderheid

stemmen

het eens worden

beslissen

01:01

Welke basisrechten van een democratie werden genoemd?

1. persvrijheid, vrijheid van menigsuiting, stemrecht, recht op vergaderen
2. vrijheid van meningsuiting, recht op vergaderen, vrijheid van reizen, stemrecht
3. vrijheid van meningsuiting, recht om informatie te verzamelen, recht op vergaderen, stemrecht
4. stemrecht, vrijheid om informatie te verzamelen, persvrijheid, vrijheid van geloof

02:02

wählen

die Wahl

die Stimme

überzeugen

Abgeordnete(r)

de verkiezing

overtuigen

stemmen

de keuze

volksvertegenwoordiger

de stem

02:28

Wie heißt diese Dame?

AB Seite 76 & 77, Aufgabe 10.2 b

AB Seite 76 & 77, Aufgabe 10.2 b

zin 1

• Meine ältere Schwester studiert Medizin. (Bruder)
• Mein.. älter.. Bruder studiert Medizin.
• Mein älterer Bruder studiert Medizin.

AB Seite 76 & 77, Aufgabe 10.2 b

zin 2

• Sie wohnt in einer kleinen Bude im Zentrum. (Appartement^o)
• Sie wohnt in ein... klein... Appartement im Zentrum.
• Sie wohnt in einem kleinen Appartement im Zentrum.
• Sie  Er wohnt in einem kleinen Appartement im Zentrum.

AB Seite 76 & 77, Aufgabe 10.2 b

zin 3

• Ich habe ihr riesiges Zimmer bekommen. (alt / Schlafcouch^m)
• Ich habe ihr.. alt.. Schlafcouch bekommen.
• Ich habe ihren alten Schlafcouch bekommen.
• Ich habe ihren seinen alten Schlafcouch bekommen.

Hausaufgaben

leren:

TB Seite 35, Wörterliste A und B

maken:

AB Seite 76 & 77, Aufgabe 10.2 b in Classroom