De wijkverpleegkundige komt meneer Krap twee keer per week helpen met douchen. Meneer Krap heeft dementie, en zijn vrouw zorgt voor hem.
De wijkverpleegkundige ontdekt rode striemen aan de polsen van meneer Krap.
Bij navraag bij echtgenote vertelt zij dat zij hem bij tijd en wijle vastbindt aan een stoel. Zo kan zij even de deur uit om snel een boodschap te doen, en dan weet ze zeker dat haar man niet gaat dwalen of gevaarlijke dingen doet in huis.