Hoofdstuk 3 module 7

Maandag 21 februari
- Huiswerk en cjeck H2 
- Start hoofdstuk 3 
- Huiswerkopdrachten 
- Afronding 
1 / 25
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Maandag 21 februari
- Huiswerk en cjeck H2 
- Start hoofdstuk 3 
- Huiswerkopdrachten 
- Afronding 

Slide 1 - Slide

§ 3.1 De groei van het BBP
Hoe berekenen we de groei van de economie?

Kernwoorden:
- economische groei
  - nominale economische groei
  - reële economische groei

Slide 2 - Slide

Economische groei
Economische groei = 
(bbp dit jaar - bbp vorig jaar) / bbp vorig jaar     x 100% 

Eigenlijk dus gewoon (nieuw-oud)/oud x 100

We spreken dan van nominale economische groei, geen rekening houdend met inflatie. 

Slide 3 - Slide

Reële economische groei
Reële economische groei --> rekening houdend met inflatie. 

Oftewel
Nominale economische groei - inflatie = reële economische groei

Slide 4 - Slide

Voorbeeld nominale groei

Van een land zijn de volgende

gegevens m.b.t. het BBP bekend:




................................................................................................









 




.




Slide 5 - Slide

Hoeveel is de nominale
economische groei in 2015
geweest?

Slide 6 - Open question



Stel dat in 2015 de prijzen met 4% zijn gestegen.
Is de koopkracht van de personen in dit land dan gestegen, gedaald of gelijk gebleven?

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Structuur van de economie (invloed op ontwikkeling BBP)
  1. Menselijk kapitaal (omvang beroepsbevolking en opleidingsniveau)
  2. Fysieke infrastructuur (spoorwegen, wegen, waterleiding, ICT, havens)
  3. Relatieve sectorgrootte 

Slide 10 - Slide

De primaire sector

Slide 11 - Slide

Secundaire Sector

Slide 12 - Slide

Tertiaire Sector

Slide 13 - Slide

Quartaire sector
Collectief: al het geld komt van de overheid
Semicollectief: bedrijven krijgen gedeeltelijk geld van de overheid
Deze sector houdt zich bezig met niet-commerciele dienstverlening

Slide 14 - Slide

Structuur van de economie
Sociale infrastructuur, rechtssysteem 
Categoriale inkomensverdeling, loonquote, winstquote etc. 
Monetaire infrastructuur, financiële aspect 
Internationale betrekkingen, samenwerkingen tussen landen. 

Slide 15 - Slide

Prestaties  van de economie 
Niet alleen kijken naar economische groei en naar de structuur,  ook kijken naar productiviteit, technologische vooruitgang, werkloosheid en scholing en kwaliteit van arbeid. 

Slide 16 - Slide

Waarom?

Productiviteit --> hoger --> meer productie --> meer toegevoegde waarde --> hoger BBP 

Technologische vooruitgang --> verhoogt productiviteit --> Zorgt voor hogere kwaliteit van leven--> hoger BBP 

Werkloosheid --> samenhang arbeid --> vermindering menselijk kapitaal --> omvang belangrijk voor economie. 

Slide 17 - Slide

BBP per hoofd
Inkomensverschillen zijn groot, waarom groeien deze niet naar elkaar toe door de grote hoeveelheid import en export? 

Slide 18 - Slide

Reden voor divergentie (meer uit elkaar groeien) 
  1. Landen verschillende sectoren, verschillende productiviteit
  2. Cultuur
  3. Staatsinrichting
  4. Politiek 
  5. Historische ontwikkelingen

Slide 19 - Slide

Hoe nog meer verkleinen?
Internationale samenwerking en vrijhandel, hierdoor vervagen de inkomensverschillen. 

Tegenover internationale samenwerking --> protectie, eigen land beschermen tegen rest, door middel van invoerrechten, invoerquotum (contigentering) en exportsubsidies. 

Slide 20 - Slide

Wat zijn de 5 belemmerende factoren voor convergentie van inkomen?

Slide 21 - Open question

Welke uitspraken zijn juist?
A
De reële economische groei is de nominale economische groei gecorrigeerd voor inflatie
B
Bij een positieve reële economische groei stijgt het aantal geproduceerde goederen en diensten
C
De reële groei is altijd hoger dan de nominale groei
D
De reële groei is altijd lager dan de nominale groei

Slide 22 - Quiz

Waar staan de afkorting Y, C, B en S voor?

Slide 23 - Open question

In 2018 wordt in Nederland een economische groei verwacht van 2,3%. Dat betekent dat een Nederlander meer kan kopen. Zullen de prijzen van de goederen stijgen(inflatie) of dalen (deflatie).Geef ook aan waarom.

Slide 24 - Open question

In welke delen van de grafiek is er sprake van een positieve reële economische groei?

Slide 25 - Open question