BBL 1+2 Lesweek 3 Basiscursus 1.2 Schrijven + Taalverzorging 1.2/ BBL 2+3 1.2 Functie van beeld

Wat gaan we vandaag doen?
  • Terugblikken op vorige week: Basiscursus schrijven 1.1 Voorbereiden & Taalverzorging 2.1 werkwoordspelling (tegenwoordige tijd)
  • Uitleg Basiscursus schrijven 1.2 Uitvoeren 
  • Uitleg Taalverzorging 2.2 Werkwoordspelling (verleden tijd)
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1-3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
  • Terugblikken op vorige week: Basiscursus schrijven 1.1 Voorbereiden & Taalverzorging 2.1 werkwoordspelling (tegenwoordige tijd)
  • Uitleg Basiscursus schrijven 1.2 Uitvoeren 
  • Uitleg Taalverzorging 2.2 Werkwoordspelling (verleden tijd)

Slide 1 - Slide

Terugblik op vorige les:

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Even goed kijken.

Slide 4 - Slide

Hoe schrijf je het woord in de tegenwoordige tijd:
Hij ..... (worden)
Herhaling 
vorige les.
A
word
B
woord
C
wordt
D
word

Slide 5 - Quiz

Zij.... (vinden) hem niet zo aardig.
A
vind
B
vint
C
vindt
D
vin

Slide 6 - Quiz

Ik .... (branden) mijn vingers aan de oven.
A
brand
B
brandt
C
brant
D
brankt

Slide 7 - Quiz

Jij ... (reizen) elke ochtend met het openbaar vervoer.
A
reizt
B
reist
C
reizd
D
reisd

Slide 8 - Quiz

Fred ... (durven) niet van de hoge glijbaan.
A
durvt
B
durft
C
durvd
D
durfd

Slide 9 - Quiz

... Martijn dat ook? Wat ... jij?
A
Vind-vind
B
Vindt-vindt
C
Vind-vindt
D
Vindt-vind

Slide 10 - Quiz

.... (worden) wakker! Anders kom je te laat.
A
Word
B
Wordt
C
Wort
D
Woord

Slide 11 - Quiz

Hoe ging het?
goed
redelijk
matig
onvoldoende

Slide 12 - Poll

Nieuwe theorie
1.2 Basiscursus schrijven: Uitvoeren

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Waar en hoe schrijf jij het liefst een tekst?

Slide 16 - Open question

Woordkeuze & publiek:

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Zelfstandig aan de slag:

Basiscursus schrijven 1.2 Uitvoeren: Maak opdracht 3 & 4.
2.2 Taalverzorging (werkwoordspelling verleden tijd)
&
Beginnen aan het vak plan (eindverslag)

Slide 20 - Slide

Terugblikken op vorige week
Huiswerk was: 1.1 Bestuderen + vragen maken

Slide 21 - Slide

Leerdoelen Luisteren & Kijken
  • Je kunt vertellen waarom je gericht moet luisteren.(1.1)
  • Je kunt signaalwoorden herkennen in een gesproken tekst.(1.1)
  • Je begrijpt de functie ervan.(1.1)
  • Je kunt extra informatie halen uit beelden.(1.2)
  • Je kunt de vier functies van beelden benoemen.(1.2)

Slide 22 - Slide

Als je iemand hoort zeggen: "Dus het was allemaal flauwekul."

Wat is hier het signaalwoord?

A
Dus
B
het
C
allemaal
D
flauwekul

Slide 23 - Quiz

Als je iemand hoort zeggen: "Dus het was allemaal flauwekul."

Welke functie heeft dit signaalwoord?

A
Het zegt dat daarna een opsomming komt.
B
Het zegt dat er daarna een uitleg komt.
C
Het zegt dat er daarna een conclusie komt.
D
Het zegt dat er daarna iets tegengestelds gezegd wordt.

Slide 24 - Quiz

Als je iemand hoort zeggen: "Maar veel studenten hebben geen boek."

Wat is hier het signaalwoord?

A
Maar
B
veel studenten
C
hebben
D
geen boek

Slide 25 - Quiz

Als je iemand hoort zeggen: "Maar veel studenten hebben geen boek."

Welke functie heeft dit signaalwoord?

A
Het zegt dat daarna een opsomming komt.
B
Het zegt dat er daarna een uitleg komt.
C
Het zegt dat er daarna een conclusie komt.
D
Het zegt dat er daarna iets tegengestelds gezegd wordt.

Slide 26 - Quiz

Als je iemand hoort zeggen: "Daardoor hebben ze geen inlogcode gekregen."

Wat is hier het signaalwoord?

A
Daardoor
B
ze
C
geen inlogcode
D
hebben

Slide 27 - Quiz

Als je iemand hoort zeggen: "Daardoor hebben ze geen inlogcode gekregen".

Welke functie heeft dit signaalwoord?

A
Het zegt dat daarna een opsomming komt.
B
Het zegt dat er daarna een reden wordt geven.
C
Het zegt dat er daarna een conclusie komt.
D
Het zegt dat er daarna iets tegengestelds gezegd wordt.

Slide 28 - Quiz

Wat betekent gericht luisteren en kijken? Wat weet je nog?

Slide 29 - Open question

Gericht luisteren
Geen aandacht bij radio of tv? Dan vergeet je vaak wat er is gezegd.

Als je echt bepaalde informatie wilt, dan zul je gericht moeten luisteren en kijken.

Slide 30 - Slide

Kies het juiste antwoord
In welke situatie luister je gericht?
A
Je luistert naar een live-verslag van het festival Lowlands.
B
Je luistert tijdens de afwas naar een nieuwsprogramma met korte onderwerpen.
C
Je voicemail is ingesproken door een winkel. Het gaat over een bestelling.

Slide 31 - Quiz

1.2 De functie van beeld

Slide 32 - Slide

Betekenis: opvrolijken, aantrekkelijker maken
sfeer oproepen

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

De toon en houding herkennen
Je herkent de toon uit de keus van de woorden:
  • .....de vaste linksbuiten...... (Houding: neutraal)
  • .....de briljante dribbelaar....(Houding: enthousiast)
  • .....de technisch beperkte speler..... (Houding: kritisch)
  • .....de irritante matennaaier....                                                   (Houding: verontwaardigd/boos)

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Slide

Einde van de les. Nog vragen?

Slide 37 - Slide