Werkwoorden, verleden tijd herhaling

welke verleden tijden ken je?
1 / 32
next
Slide 1: Mind map
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

welke verleden tijden ken je?

Slide 1 - Mind map

Voltooid verleden tijd
  • ge + stam+ t
  • wohnen
  • wohn
  • ge+ wohn+ t
  • gewohnt

Slide 2 - Slide

uitzondering d/t
stam eindigt op d/t : smokkel e
arbeiten
arbeit
ge+ arbeit+ et
gearbeitet
öffnen
zeichnen
rechnen
regnen
atmen
begegnen

Slide 3 - Slide

uitzondering
-ieren
fotografieren -> fotografiert
met voorzetsel
überqueren -> überquert

Slide 4 - Slide

Ich habe meinen Hausaufgaben diese Woch nicht (gedaan)
A
gemachet
B
gemacht
C
gemachd
D
gemachst

Slide 5 - Quiz

Ich habe meinen Lieblingsschauspieler (gefotografeerd)
A
gefotografiert
B
gefotografieret
C
fotografiert
D
gefotografierest

Slide 6 - Quiz

Es hat gestern den ganzen Tag (geregent)
A
geregnet
B
geregnt
C
geregneret
D
regnet

Slide 7 - Quiz

Mein Freund hat mich nach der Party (begeleid)
A
begleitet
B
gebegleit
C
begleit
D
begleitet

Slide 8 - Quiz

Ik weet hoe ik de voltooid verleden tijd van een zwak werkwoord moet vormen
😒🙁😐🙂😃

Slide 9 - Poll

Modalverben
  • verleden en tegenwoordige tijd
  • hulpwerkwoorden
  • 1ste en 3de persoon het zelfde in allebei de tijden

Slide 10 - Slide

mogen
kunnen
houden van
moeten
moeten
willen
ich
darf
kann
mag
soll
muss
will
wir
dürfen
können
mögen
sollen
müssen
wollen
ich
durfte
konnte
mochte
sollte
musste
wollte
wir
durften
konnten
mochten
sollten
mussten
wollte n

Slide 11 - Slide

Der schauspieler (wist) seinen Text nicht mehr
A
weißt
B
wusste
C
wußt
D
wusstest

Slide 12 - Quiz

Sie (hield van) den Klang dieser Musik nicht
A
magst
B
mag
C
mocht
D
mochte

Slide 13 - Quiz

(mochten) ihr damals den Film anschauen? Er war 18+!
A
mochtet
B
mochten
C
durftet
D
durften

Slide 14 - Quiz

Ik ken de verleden tijd van de modalverben, ik kan ze óók vertalen!
😒🙁😐🙂😃

Slide 15 - Poll

Verleden tijd zwakke werkwoorden
  • wonen -woonden wohnen - wohnten
  • als de stam in de verleden tijd dus niet van klank veranderd
  • Regel: In het Nederlands een zwak werkwoord: dan in het Duits ook!

Slide 16 - Slide

tegenwoordig
verleden tijd
d/t
ich
wohne
wohnte
arbeitete
du
wohnst
wohntest
arbeitetest
er
wohnt
wohnte
arbeitete
sie
wohnt
wohnte
arbeitete
es
wohnt
wohnte
arbeitete
wir
wohnen
wohnten
arbeiteten
ihr
wohnt
wohntet
arbeitetet
sie
wohnen
wohnten
arbeiteten
Sie
wohnen
wohnten
arbeiteten

Slide 17 - Slide

Die Schülerin (voelde) sich nicht wohl und ging nach Hause
A
fühlte
B
fühltete
C
fuhlte
D
fuhltete

Slide 18 - Quiz

(Voerde) du deinem Goldfisch jeden Tag Fliegen?
A
fütterst
B
fütterste
C
fütterte
D
füttertest

Slide 19 - Quiz

Sie (knuffelde) noch immer mit ihrer toten Schildkröte
A
kuschelt
B
kuschultest
C
kuscheltet
D
kuschelte

Slide 20 - Quiz

Meine Eltern (verkochten) unser Haus für einen guten Preis
A
verkaufteten
B
verkaufen
C
verkauften
D
vekaufte

Slide 21 - Quiz

Nach der Sportstunde (ademde) du sehr schwer!
A
atmest
B
atmetest
C
atmtest
D
atmete

Slide 22 - Quiz

Ik kan een zwak werkwoord in de verleden tijd vervoegen
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

This video is no longer available
Welke video was dit?

Slide 24 - Slide

Sterke werkwoorden
  1. een aantal dingen om op te letten:
  2. ich, er/sie/es : geen uitgang
  3. du, ihr bij stam eindigend op d/t: smokkel e
  4. voltooid deelwoord: eindigd op -en

Slide 25 - Slide

Er (at) immer Gemüse, deswegen ist er so alt geworden

Slide 26 - Open question

Meine Mutter (sloot) nie die Tür ab, bevor sie ins Bett gang

Slide 27 - Open question

(Ontmoette) du deine Freundin ins Geheim?

Slide 28 - Open question

Ich (droeg) meinen kleinen Bruder während der Spanziergang

Slide 29 - Open question

Hast du mein Buch schon zurück (gegeven)?

Slide 30 - Open question

Wir haben endlich den Lotto (gewonnen)

Slide 31 - Open question

Ist es endlich (gelukt)?

Slide 32 - Open question