De stad in de Industriële tijd

De stad in de industriële tijd
1 / 11
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1,2

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

De stad in de industriële tijd

Slide 1 - Slide

De stad in de Industriële
tijd. Waar denk je aan?

Slide 2 - Mind map

Werken in de fabriek
Eeuwenlang leerden zoons een vak van hun vader waarbij ze een product in een kleine werkplaats maakten. Ze waren bijvoorbeeld meubelmaker, schoenmaker of kleermaker.

Maar met de komst van grote fabrieken veranderden hun arbeidsomstandigheden:

Lange werkdagen
Laag loon
Onveilig werkomstandigheden in de fabriek

Slide 3 - Slide

In een fabriek werkten, mannen, vrouwen en kinderen

Slide 4 - Slide

Wonen in de stad rond 1900
  • De arbeiders woonden op loopafstand van de fabriek
  • Meestal woonden arbeiders in een kelder of op een zolder. Soms deelden ze een verdieping met een ander gezin. 
  • De woningen waren klein en hadden geen stromend water of electriciteit

Slide 5 - Slide

Mensen leefden veel op straat omdat het binnen te benauwd en te vol was. 

Slide 6 - Slide

Kinderarbeid
This video is no longer available
Welke video was dit?

Slide 7 - Slide

De Sociale kwestie
  • Een kwestie is een probleem
  • De slechte woon- en werkomstandigheden van de arbeiders werden nu duidelijk zichtbaar
  • Eind 19e eeuw

Slide 8 - Slide

De arbeiders
  • De arbeiders gaan samenwerken in vakbonden

  • De arbeiders gaan staken, maar dit werkt alleen wanneer iedereen mee doet en dat is lastig vol te houden


Slide 9 - Slide

De oplossing
Nederland had drie grote politieke stromingen:
  • socialisten ( links) confessionelen ( midden) liberalen (rechts)
Zij hadden allemaal hun eigen ideeën over de sociale kwestie, maar uiteindelijk werden er een aantal wetten ingevoerd die de levensomstandigheden van de arbeiders verbeterden
Namelijk:
  • Armenwet 1854
  • 'Kinderwetje van Van Houten' 1874
  • Leerplichtwet 1900
  • Ongevallenwet 1901
  • Woningwet 1901

Slide 10 - Slide

Schrijf nu 3 dingen op die je kan gebruiken voor je opdracht

Slide 11 - Open question